Meer dan 2,1 miljoen Belgen lopen risico op armoede of sociale uitsluiting
2.150.000 landgenoten, of 18,6% van de Belgische bevolking, lopen een risico op armoede of sociale uitsluiting (AROPE). Dat blijkt uit de nieuwe armoedecijfers voor 2023 die Statbel, het Belgische statistiekbureau, vandaag publiceert op basis van de enquête naar de inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC).
Personen met een risico op armoede of sociale uitsluiting bevinden zich in minstens één van deze situaties:
- Ze hebben een beschikbaar inkomen dat lager ligt dan de armoededrempel, die 1.450 euro bedraagt voor een alleenstaande (AROP) en 3.045 euro voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen. In 2023 liep 12,3% van de bevolking dat monetaire armoederisico.
- Ze wonen in een huishouden met lage werkintensiteit (LWI). Dat betekent dat in hun huishouden de leden op beroepsactieve leeftijd de voorbije 12 maanden minder dan 20% van hun potentieel gewerkt hebben. Dat was het geval voor 10,5% van de bevolking.
- Ze kampen met ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD). Ze kunnen dus bepaalde goederen, diensten of activiteiten niet betalen, terwijl die door de meeste mensen als noodzakelijk of wenselijk worden beschouwd voor een aanvaardbare levensstandaard. In 2023 was dat het geval bij 6,1% van de bevolking.
Stijging armoededrempel
De armoededrempel van 2023 is met 84 euro per maand gestegen, tot 1.450 euro per maand voor een alleenstaande. Voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen is het 3.045 euro. Deze sterkte stijging van de armoededrempel ontstaat omdat voor het berekenen ervan de inkomens van 2022 gebruikt werden, een jaar dat werd getekend door de energiecrisis. Wegens de aanhoudende inflatie werd de spilindex vijf keer overschreden, wat tot indexatie van uitkeringen en (ambtenaren)lonen leidde.
De sterke stijging van de armoededrempel heeft echter niet geleid tot een stijging van het monetaire armoederisico dat nu 12,3% bedraagt en 13,2% was in 2022. In vergelijking met 2022 is de situatie verbeterd voor kwetsbare groepen, bijvoorbeeld laagopgeleiden (van 26,2% naar 23,7%), alleenstaande ouders en hun kinderen (van 30,5% naar 25,6%), huurders (van 29,1% naar 26,3%) en 65-plussers (van 17,9% naar 15,8%). Het aandeel werkenden dat een monetair armoederisico loopt is dan wel beduidend kleiner dan dat van bovenstaande groepen, in deze groep tekent zich wel een opvallende stijging op: van 3,6% in 2022 naar 4,7% in 2023. Het beschikbaar inkomen van werkenden is minder hard gestegen dan dat van werklozen, gepensioneerden en inactieven. Ambtenarenlonen en uitkeringen werden dan wel meermaals automatisch geïndexeerd in 2022, de lonen in de privésector volgen niet steeds hetzelfde tempo. Concreet betekent dit dat een deel van de werknemers door het uitstellen van de loonindexatie onder de armoededrempel is beland, die naar boven werd gestuwd door (onder meer) de geïndexeerde uitkeringen.
Regionale verschillen in armoederisico’s
Achter de nationale cijfers schuilen grote regionale verschillen. Voor elk van de kernindicatoren is de situatie het meest precair in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het minst in het Vlaams Gewest. Het Waals Gewest situeert zich tussenin, maar heeft wel hogere armoedeniveaus dan het nationale niveau. Ook provinciaal vallen duidelijke verschillen op te tekenen. De Vlaamse provincies verschillen niet heel sterk van elkaar in monetaire armoede, met uitzondering van Antwerpen waarvoor een hoger niveau wordt opgetekend. Ook in Wallonië zijn de verschillen niet sterk uitgesproken voor monetaire armoede, enkel Waals-Brabant laat een beduidend lager niveau optekenen.
Ernstige huisvestingsdeprivatie hoog in Brussel
Op nationaal niveau kampt 1,7% van de bevolking met ernstige huisvestingsdeprivatie. Iemand bevindt zich in deze situatie wanneer de woning overbezet is én minstens één van de volgende problemen zich voordoet in de woning: (a) een lekkend dak, (b) vochtige muur of vloer, (c) rottend houtwerk, (d) geen bad/douche en binnen toilet, (e) te donker. Deze problematiek doet zich amper voor in Vlaanderen (0,4%) en Wallonië (0,9%), maar situeert zich quasi volledig in Brussel (10,9%).
Om te voldoen aan Europese vereisten werd de SILC-enquête in 2019 grondig hervormd. Die hervorming laat toe om de resultaten nauwkeuriger te berekenen. Door die wijzigingen zijn de resultaten vanaf 2019 niet vergelijkbaar met die van eerdere jaren.
Doel en korte beschrijving.
EU-SILC (European Union – Statistics on Income and Living Conditions) is een enquête naar inkomens en levensomstandigheden en een belangrijk instrument om zowel op Belgisch als op Europees niveau armoede en sociale uitsluiting in kaart te brengen.
De doelstelling van deze enquête is te komen tot een globaal kader voor de productie van 'communautaire' statistische gegevens betreffende inkomen en levensomstandigheden (EU-SILC), met inbegrip van zowel coherente cross-sectionele als longitudinale gegevens over inkomen en armoede (niveau, samenstelling, ...) op nationaal en Europees niveau.
De enquête wordt in België en in de andere EU-lidstaten uitgevoerd en wordt gecoördineerd door de statistische dienst van de Europese Unie, EUROSTAT. In België wordt de SILC georganiseerd door Statbel (Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium).
Populatie
Private huishoudens in België
Dataverzamelingsmethode en eventuele steekproefomvang
CAPI (Computer Assisted Personal Interview) – CATI (Compter Assisted Telephone Interview)
Respons
± 60% (N= ± 6.000 huishoudens)
Frequentie
Jaarlijks.
Timing publicatie
Eerste trimester na enquêtejaar
Formulieren
Definities
Risico op armoede of sociale uitsluiting (AROPE)
Risico op armoede of sociale uitsluiting, afgekort AROPE, verwijst naar de situatie waarin personen geconfronteerd worden met minstens één van de 3 volgende armoederisico’s: monetaire armoede, ernstige materiële en sociale deprivatie of leven in een huishouden met zeer lage werkintensiteit. De AROPE-graad, het aandeel van de totale bevolking dat een risico op armoede of sociale uitsluiting loopt, is de belangrijkste indicator om toezicht te houden op het ‘EU 2030’-streefdoel inzake armoede en sociale uitsluiting.
Armoederisico = Risico op monetaire armoede (AROP)
Het armoederisico (AROP) verwijst naar het percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen (na sociale transfers) dat onder de armoededrempel ligt.
De indicator meet geen rijkdom of armoede in sé, maar een laag inkomen in vergelijking met anderen in dat land. Dit impliceert niet noodzakelijk een lage levensstandaard.
Armoederisico voor sociale transfers: Percentage personen waarvan het equivalent inkomen na deductie van alle sociale transfers onder de armoededrempel valt.
Armoederisico voor sociale transfers, exclusief pensioenen: Percentage personen waarvan het equivalent inkomen na deductie van sociale transfers, met uitzondering van pensioen, onder de armoededrempel valt.
Ernstige materiële deprivatie (SMD)
De mate van materiële deprivatie is een indicator die het onvermogen uitdrukt om sommige items die door de meeste mensen worden beschouwd als wenselijk of zelfs noodzakelijk om een adequaat leven te leiden, te veroorloven. De indicator maakt onderscheid tussen personen die een bepaald goed of een bepaalde dienst niet kunnen betalen, en degenen die dit goed of deze dienst niet hebben om een andere reden, bijvoorbeeld omdat ze het niet willen of niet nodig hebben.
De indicator meet het percentage van de bevolking dat zich ten minste drie van de volgende negen items niet kan veroorloven:
- om hun huur, hypotheek of nutsrekeningen te betalen;
- om hun huis voldoende warm te houden;
- om onverwachte uitgaven te maken;
- regelmatig eten van vlees of eiwitten;
- om op vakantie te gaan;
- een kleurentelevisie;
- een wasmachine;
- een auto;
- een telefoon.
Ernstige mate van materiële deprivatie (SMD) wordt gedefinieerd als het gedwongen onvermogen om te betalen voor ten minste vier van de bovengenoemde items.
Lage werkintensiteit (LWI)
De indicator personen die leven in huishoudens met een zeer lage werkintensiteit, wordt gedefinieerd als het aantal personen in een huishouden waar de leden in beroepsactieve leeftijd minder dan 20% van hun totale potentieel werkten gedurende de voorgaande twaalf maanden.
De werkintensiteit van een huishouden is de verhouding van het totale aantal maanden dat alle leden van het huishouden in de werkende leeftijd hebben gewerkt tijdens het inkomensreferentiejaar en het totale aantal maanden dat dezelfde leden van het huishouden theoretisch in dezelfde periode zouden kunnen gewerkt hebben.
Een werknemer in de werkende leeftijd is een persoon van 18-59 jaar, met uitsluiting van studenten in de leeftijdsgroep tussen 18 en 24 jaar.
Huishoudens die alleen uit kinderen, studenten van minder dan 25 jaar en/of mensen van 60 jaar of ouder bestaan, zijn volledig uitgesloten van de indicatorberekening.
Opmerkingen
Breuk in de reeks in 2013 betreffende de werklozen - Tot 2012 werden bruggepensioneerden op basis van de aard van hun inkomen beschouwd als werklozen.
Vanaf 2013 werd deze categorie mensen ingedeeld bij de gepensioneerden, mensen met vervroegd pensioen of mensen ter beschikking gesteld voorafgaand aan het pensioen. Dat sluit beter aan bij de onderverdeling die Eurostat beoogt, en waarin staat dat bruggepensioneerden alleen als werklozen mogen worden beschouwd als ze de intentie hebben om de arbeidsmarkt opnieuw te betreden.
De stijging van het armoedecijfer bij werklozen in 2013 heeft dus een technische oorzaak en geeft geen wijziging van de reële situatie weer.
SILC 2016 tot 2018: cijfers herzien op 12/03/2020
SILC 2019: breuk in tijdsreeks als gevolg van een ingrijpende hervorming van de enquête
SILC 2020: Impact COVID-19 situatie op resultaten SILC 2020
SILC 2021: Vanaf SILC 2021 wordt ‘onroerende voorheffing’ opgenomen in het beschikbaar inkomen.
Wetgeving
EU-SILC 2004 tot 2020 werd uitgevoerd onder een kaderverordening, verplicht voor alle EU lidstaten: VERORDENING (EG) Nr. 1177/2003 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 16 juni 2003 inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC).
Vanaf SILC 2021 is er de VERORDENING (EU) 2019/1700 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Deze kaderverordening voor geïntegreerde Europese sociale statistieken (IESS) en de onderliggende uitvoeringsverordeningen voor EU-SILC vormen het nieuwe juridisch kader. De uitwerking van de statistische infrastructuur onder IESS wordt ondersteund door middel van Europese subsidies.