SILC definities

Table of Contents

    Risico op armoede of sociale uitsluiting (AROPE)

    Risico op armoede of sociale uitsluiting, afgekort AROPE, verwijst naar de situatie waarin personen geconfronteerd worden met minstens één van de 3 volgende armoederisico’s: monetaire armoede, ernstige materiële en sociale deprivatie of leven in een huishouden met zeer lage werkintensiteit. De AROPE-graad, het aandeel van de totale bevolking dat een risico op armoede of sociale uitsluiting loopt, is de belangrijkste indicator om toezicht te houden op het ‘EU 2030’-streefdoel inzake armoede en sociale uitsluiting.

    De AROPE werd naar aanleiding van de Europa 2030-doelstellingen (in het kader van de Europese pijler van sociale rechten) aangepast om deprivatie beter te meten en om beter rekening te houden met de sociale uitsluitingssituatie van mensen in de werkende leeftijd. De ‘oude’ AROPE was ook reeds de belangrijkste indicator om armoede op te volgen in het kader van de strategie ‘Europa 2020’. De herziening van de AROPE naar aanleiding van ‘EU-2030’ is van toepassing op de indicatoren van SILC 2021 en de daarop volgende jaartallen. De volgende tabel toont de verschillen in samenstelling van AROPE voor en na de herziening.

    (AROP) Iemand wordt verondersteld ernstig materieel en sociaal gedepriveerd (SMSD) te zijn wanneer hij zich minstens 7 van 13 vooraf gedefinieerde materiële en sociale deprivatie-items niet kan veroorloven. Waarbij: Iemand in de werkende leeftijd een persoon is van 18-64 jaar, met uitsluiting van studenten in de leeftijdsgroep tussen 18 en 24 jaar en van personen zichzelf als gepensioneerd beschouwen of die een pensioen ontvangen (behalve wie een overlevingspensioen ontvangt), alsook met uitsluiting van personen van 60-64 jaar die inactief zijn en in een huishouden wonen waar het hoofdinkomen uit pensioenen bestaat.
    AROPE (EU 2020) vóór herziening verwijst naar de situatie waarin personen geconfronteerd worden met minstens één van de 3 volgende armoederisico’s: AROPE (EU2030) na herziening verwijst naar de situatie waarin personen geconfronteerd worden met minstens één van de 3 volgende armoederisico’s:
    Risico op monetaire armoede
    (AROP)
    Risico op monetaire armoede
    (AROP)
    Ernstige materiële deprivatie
    (SMD)
    Iemand wordt verondersteld ernstig materieel gedepriveerd te zijn wanneer hij zich minstens 4 van de 9 vooraf gedefinieerde materiële deprivatie-items niet kan veroorloven.
    Ernstige materiële en sociale deprivatie
    (SMSD)
    Iemand wordt verondersteld ernstig materieel en sociaal gedepriveerd (SMSD) te zijn wanneer hij zich minstens 7 van 13 vooraf gedefinieerde materiële en sociale deprivatie-items niet kan veroorloven.
    Leven in een huishouden met zeer lage werkintensiteit
    (LWI EU 2020, vóór herziening)
    Leven in een huishouden waar de leden in beroepsactieve leeftijd minder dan 20% van hun totale potentieel werkten gedurende de voorgaande 12 maanden.
    Waarbij: Iemand in de werkende leeftijd een persoon is van 18-59 jaar, met uitsluiting van studenten in de leeftijdsgroep tussen 18 en 24 jaar.
    Leven in een huishouden met zeer lage werkintensiteit
    (LWI, na herziening)
    Leven in een huishouden waar de leden in beroepsactieve leeftijd minder dan 20% van hun totale potentieel werkten gedurende de voorgaande 12 maanden.
    Waarbij: Iemand in de werkende leeftijd een persoon is van 18-64 jaar, met uitsluiting van studenten in de leeftijdsgroep tussen 18 en 24 jaar en van personen zichzelf als gepensioneerd beschouwen of die een pensioen ontvangen (behalve wie een overlevingspensioen ontvangt), alsook met uitsluiting van personen van 60-64 jaar die inactief zijn en in een huishouden wonen waar het hoofdinkomen uit pensioenen bestaat.

    Armoededrempel

    De armoededrempel is gelijk aan 60% van het nationaal mediaan beschikbaar inkomen na sociale transfers.

    Armoederisico = Risico op monetaire armoede (AROP)

    Het armoederisico (AROP) verwijst naar het percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen (na sociale transfers) dat onder de armoededrempel ligt.

    De indicator meet geen rijkdom of armoede in sé, maar een laag inkomen in vergelijking met anderen in dat land. Dit impliceert niet noodzakelijk een lage levensstandaard.

    Armoederisico voor sociale transfers: Percentage personen waarvan het equivalent inkomen na deductie van alle sociale transfers onder de armoededrempel valt.

    Armoederisico voor sociale transfers, exclusief pensioenen: Percentage personen waarvan het equivalent inkomen na deductie van sociale transfers, met uitzondering van pensioen, onder de armoededrempel valt.

    Beschikbaar inkomen

    Het beschikbaar inkomen omvat alle inkomsten uit arbeid (lonen werknemers en inkomsten uit zelfstandige arbeid); privé-inkomsten uit investeringen en onroerend goed; transfers tussen huishoudens; alle sociale transfers ontvangen in contanten.

    Equivalent inkomen

    Equivalent inkomen is een maatstaf voor het huishoudinkomen die rekening houdt met de verschillen in de grootte en samenstelling van een huishouden, en is dus equivalent of equivalent gemaakt voor alle huishoudensgrootten en -composities. Het wordt gebruikt voor de berekening van indicatoren voor armoede en sociale uitsluiting.

    Het equivalente inkomen wordt berekend door het totale inkomen van het huishouden uit alle bronnen te delen door de equivalente grootte van het huishouden (c.f. equivalentieschaal).

    Equivalentieschaal

    De equivalentieschaal wordt berekend met behulp van de gewijzigde OESO-equivalentieschaal. Deze schaal kent een gewicht toe aan alle leden van het huishouden:

    • 1,0 voor de eerste volwassene;
    • 0,5 voor de tweede en elke volgende persoon van 14 jaar en ouder;
    • 0,3 voor elk kind onder de 14 jaar.

    De equivalente grootte is de som van de gewichten van alle leden van een bepaald huishouden.

    Equivalent beschikbaar inkomen

    Het equivalente beschikbaar inkomen is het totale inkomen van een huishouden, na aftrek van belastingen en andere (transferten naar andere huishoudens), dat beschikbaar is voor besteding of sparen, gedeeld door de equivalentieschaal (cf. equivalent inkomen).

    Het equivalente beschikbare inkomen wordt berekend in drie stappen:

    • alle monetaire inkomsten die van elke bron door elk lid van een huishouden worden ontvangen, worden opgeteld; deze omvatten inkomsten uit werk, investeringen en sociale uitkeringen, plus ander huishoudinkomen; belastingen en sociale premies die zijn betaald, worden van dit bedrag afgetrokken;
    • om de verschillen in de omvang en samenstelling van een huishouden weer te geven, wordt het totale (netto) gezinsinkomen gedeeld door de equivalentieschaal.
    • ten slotte wordt het resulterende cijfer het equivalente beschikbare inkomen genoemd en wordt het aan elk gezinslid toegeschreven.

    Gini-coëfficiënt

    De Gini-coëfficiënt meet de mate waarin de inkomensverdeling binnen een land afwijkt van een perfect gelijke verdeling. Een coëfficiënt van 0 geeft een perfecte gelijkheid weer waarin iedereen hetzelfde inkomen heeft, terwijl een coëfficiënt van 100 volledige ongelijkheid weergeeft waarbij slechts één persoon al het inkomen heeft.

    Inkomenskwintielgroep

    In sociale statistieken worden inkomenskwintielgroepen berekend op basis van het totale equivalente beschikbare inkomen dat aan elk gezinslid wordt toegerekend.
    De gegevens (van elke persoon) worden gerangschikt volgens de waarde van het totale equivalente beschikbare inkomen. Vier afkapwaarden (de zogenaamde kwintielafkapwaarden) van het inkomen worden geïdentificeerd, waardoor de onderzoekspopulatie wordt onderverdeeld in vijf groepen die in gelijke mate worden vertegenwoordigd door 20% van de individuen:

    • eerste kwintielgroep van equivalent inkomen;
    • tweede kwintielgroep van equivalent inkomen;
    • derde kwintielgroep van equivalent inkomen;
    • vierde kwintielgroep van equivalent inkomen;
    • vijfde kwintielgroep van equivalent inkomen.

    De eerste kwintielgroep vertegenwoordigt 20% van de bevolking met het laagste inkomen (een inkomen dat kleiner is of gelijk is aan de eerste afkapwaarde), en de vijfde kwintielgroep vertegenwoordigt de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (een inkomen dat groter is dan de vierde afkapwaarde).

    Ernstige materiële deprivatie (SMD)

    De mate van materiële deprivatie is een indicator die het onvermogen uitdrukt om sommige items die door de meeste mensen worden beschouwd als wenselijk of zelfs noodzakelijk om een adequaat leven te leiden, te veroorloven. De indicator maakt onderscheid tussen personen die een bepaald goed of een bepaalde dienst niet kunnen betalen, en degenen die dit goed of deze dienst niet hebben om een andere reden, bijvoorbeeld omdat ze het niet willen of niet nodig hebben.
    De indicator meet het percentage van de bevolking dat zich ten minste drie van de volgende negen items niet kan veroorloven:

    1. om hun huur, hypotheek of nutsrekeningen te betalen;
    2. om hun huis voldoende warm te houden;
    3. om onverwachte uitgaven te maken;
    4. regelmatig eten van vlees of eiwitten;
    5. om op vakantie te gaan;
    6. een kleurentelevisie;
    7. een wasmachine;
    8. een auto;
    9. een telefoon.

    Ernstige mate van materiële deprivatie (SMD) wordt gedefinieerd als het gedwongen onvermogen om te betalen voor ten minste vier van de bovengenoemde items.

    Materiële en sociale deprivatie (MSD) en Ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD)

    De mate van materiële en sociale deprivatie is een indicator die het onvermogen uitdrukt om sommige items die door de meeste mensen worden beschouwd als wenselijk of zelfs noodzakelijk om een adequaat leven te leiden, te veroorloven. De indicator maakt onderscheid tussen personen die een bepaald goed, een bepaalde dienst of een bepaalde activiteit niet kunnen betalen en degenen die dit goed of deze dienst niet hebben om een andere reden, bijvoorbeeld omdat ze het niet willen of niet nodig hebben.

    De EU-SILC enquête bevraagt huishoudens naar hun financiële (on)mogelijkheid om:

    1. Rekeningen op tijd te betalen
    2. Een week vakantie per jaar buitenshuis te nemen
    3. Minstens om de twee dagen vlees, kip, vis of een vegetarisch alternatief te eten
    4. Een onverwachte uitgave te doen
    5. Zich een eigen wagen te veroorloven
    6. Het huis voldoende te verwarmen
    7. Beschadigde of versleten meubels te vervangen

    Daarenboven worden personen gevraagd naar hun individuele financiële (on)mogelijkheid om:

    1. Versleten kledij te vervangen door nieuwe kledij
    2. Twee paar schoenen in goede staat te hebben
    3. Thuis toegang tot internet te hebben
    4. Minstens éénmaal per maand met vrienden of familie af te spreken om iets te eten of te drinken
    5. Regelmatig deel te nemen aan vrijetijdsactiviteiten
    6. Wekelijks een bedrag uit te geven voor persoonlijke behoeften

    Materiële en sociale deprivatie (MSD) wordt gedefinieerd als het gedwongen onvermogen om te betalen voor ten minste 5 van de bovengenoemde items.

    Ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD) wordt gedefinieerd als het gedwongen onvermogen om te betalen voor ten minste 7 van de bovengenoemde items.

    Materiële en sociale deprivatie (MSD) en Ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD) berekend voor kinderen

    Voor de MSD-indicator worden 7 items op niveau van de huishoudens gebruikt:

    1. Rekeningen op tijd te betalen
    2. Een week vakantie per jaar buitenshuis te nemen
    3. Minstens om de twee dagen vlees, kip, vis of een vegetarisch alternatief te eten
    4. Een onverwachte uitgave te doen
    5. Zich een eigen wagen te veroorloven
    6. Het huis voldoende te verwarmen
    7. Beschadigde of versleten meubels te vervangen

    Alle huishoudleden krijgen daarop dezelfde score. Daarenboven wordt aan alle huishoudleden vanaf 16 eveneens gevraagd naar 6 items op individueel niveau:

    1. Versleten kledij te vervangen door nieuwe kledij
    2. Twee paar schoenen in goede staat te hebben
    3. Thuis toegang tot internet te hebben
    4. Minstens éénmaal per maand met vrienden of familie af te spreken om iets te eten of te drinken
    5. Regelmatig deel te nemen aan vrijetijdsactiviteiten
    6. Wekelijks een bedrag uit te geven voor persoonlijke behoeften

    Kinderen tot en met 15 jaar zijn te jong om deze vragen te beantwoorden. Daarom krijgen zij een score toegekend op basis van de antwoorden van de 16-plussers in het huishouden. Wanneer minstens de helft van de 16-plussers in het huishouden zich een bepaald item niet kan veroorloven, wordt er verondersteld dat de kinderen zich dat evenmin kunnen veroorloven.

    Iemand wordt verondersteld materieel en sociaal gedepriveerd (MSD) te zijn wanneer hij zich minstens 5 van bovenvermeld 13 items niet kan veroorloven. Iemand wordt verondersteld ernstig materieel en sociaal gedepriveerd (SMSD) te zijn wanneer hij zich minstens 7 van bovenvermeld 13 items niet kan veroorloven. Om voor kinderen geen te groot gewicht te geven aan de scores die ingevuld zijn op basis van antwoorden van 16-plussers, geldt voor hen een bijkomende voorwaarde om als (ernstig) materiaal en sociaal gedepriveerd beschouwd te worden: de huishoudens waarin zij wonen moeten zich minstens 3 van de items op huishoudniveau niet kunnen veroorloven.

    Lage werkintensiteit (LWI)

    De indicator personen die leven in huishoudens met een zeer lage werkintensiteit, wordt gedefinieerd als het aantal personen in een huishouden waar de leden in beroepsactieve leeftijd minder dan 20% van hun totale potentieel werkten gedurende de voorgaande twaalf maanden.
    De werkintensiteit van een huishouden is de verhouding van het totale aantal maanden dat alle leden van het huishouden in de werkende leeftijd hebben gewerkt tijdens het inkomensreferentiejaar en het totale aantal maanden dat dezelfde leden van het huishouden theoretisch in dezelfde periode zouden kunnen gewerkt hebben.
    Iemand in de werkende leeftijd is een persoon van 18-64 jaar, met uitsluiting van studenten in de leeftijdsgroep tussen 18 en 24 jaar en van personen die zichzelf als gepensioneerd beschouwen of die een pensioen ontvangen (behalve wie een overlevingspensioen ontvangt), alsook met uitsluiting van personen van 60-64 jaar die inactief zijn en in een huishouden wonen waar het hoofdinkomen uit pensioenen bestaat.
    Huishoudens die alleen uit kinderen, studenten van minder dan 25 jaar en/of mensen van 65 jaar of ouder bestaan, zijn volledig uitgesloten van de indicatorberekening.

    De LWI werd naar aanleiding van de Europa 2030-doelstellingen aangepast om beter rekening te houden met de sociale uitsluitingssituatie van mensen in de werkende leeftijd. Voor de berekening van LWI vóór herziening (in het kader van EU-2020) was iemand in de werkende leeftijd een persoon van 18-59 jaar, met uitsluiting van studenten in de leeftijdsgroep tussen 18 en 24 jaar. Hierbij werden huishoudens die alleen uit kinderen, studenten van minder dan 25 jaar en/of mensen van 60 jaar of ouder bestaan, volledig uitgesloten van de indicatorberekening.

    Armoede-intensiteit (RMG)

    De armoede-intensiteit (relatieve mediane armoederisicokloof) wordt berekend als het verschil tussen het mediaan equivalente beschikbare inkomen van personen onder de armoededrempel en de armoededrempel, uitgedrukt als een percentage van de armoededrempel.

    S80/S20-ratio = Aandeelverhouding in het inkomenskwintiel

    De aandeelverhouding in het inkomenskwintiel of de S80/S20-ratio is een maat voor de ongelijkheid van de inkomensverdeling. Het wordt berekend als de verhouding tussen het totale inkomen van de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (het topkwintiel) en de 20% van de bevolking met het laagste inkomen (het onderste kwintiel).

    Alle inkomens worden samengesteld als equivalente beschikbare inkomens.

    Sociale transferten

    Sociale transferten omvatten de sociale hulp van centrale, provinciale of lokale institutionele eenheden. Ze bevatten:

    • rustpensioenen (gepensioneerden) en overlevingspensioenen (weduwen en weduwnaars);
    • werkloosheidsuitkering;
    • familiale toelagen waaronder kinderbijslagen;
    • ziekte- en invaliditeitsuitkeringen;
    • onderwijsgerelateerde uitkeringen;
    • huurtoelagen;
    • sociale bijstand;
    • andere uitkeringen.

    Overmatige huisvestingskost

    Percentage personen dat leeft in een huishouden waarvan de huisvestingskosten meer dan 40% van het beschikbaar inkomen uitmaken. De huisvestingkosten omvatten intrest afbetalingen voor leningen voor de woning, betaalde huur, kosten voor nutsvoorzieningen, onderhoud van gemeenschappelijke plaatsen in de woning of gebruik van de lift, verzekering voor brand en/of aanverwante gevaren, ophalen huisvuil, onderhoud en kleine herstellingen, onroerende voorheffing.

    Overbezetting van de woning

    Percentage personen dat leeft in een overbezet huishouden wordt bepaald op basis van het aantal kamers dat het huishouden ter beschikking heeft ten aanzien van het aantal huishoudleden. Met kamers worden alle kamers in de woning bedoeld, met uitzondering van de keuken indien die enkel gebruikt wordt om te koken, de badkamer(s) en toiletten. Ook kamers die uitsluitend dienen voor het werk, gangen, bergingen, kelders en zolders worden niet meegerekend. Er is sprake van overbezetting indien het huishouden niet minimaal bezit over het volgend aantal kamers:

    • 1 kamer voor het huishouden;
    • 1 kamer per koppel in het huishouden;
    • 1 kamer per single persoon van 18 jaar of ouder;
    • 1 kamer per paar van single personen van hetzelfde geslacht tussen 12 en 17 jaar;
    • 1 kamer per single persoon tussen 12 en 17 jaar dat niet inbegrepen is in de vorige categorie;
    • 1 kamer per paar van kinderen jonger dan 12 jaar.

    Ernstige huisvestingsdeprivatie

    Iemand bevindt zich in ernstige huisvestingsdeprivatie wanneer de woning overbezet is én minstens 1 van volgende problemen zich voordoen met de woning: (a) lekkend dak, (b) vochtige muur of vloer, (c) rottend houtwerk, (d) geen bad, douche en binnen toilet, (e) te donker.

    Subjectieve armoede

    Een persoon wordt blootgesteld aan een subjectief armoederisico wanneer de referentiepersoon binnen het huishouden van mening is dat het huishouden slechts moeilijk, respectievelijk zeer moeilijk, de eindjes aan elkaar kan knopen.

    Zelf-gerapporteerde onvervulde behoefte aan medische zorg

    Percentage personen van 16 jaar of ouder die vindt dat hij/zij tijdens de afgelopen 12 maanden echt een medisch onderzoek of behandeling nodig had, maar die niet heeft gekregen.

    Zelf-gerapporteerde onvervulde behoefte aan tandheelkundige zorg

    Percentage personen van 16 jaar of ouder die vindt dat hij/zij tijdens de afgelopen maanden echt een tandheelkundig onderzoek of behandeling nodig had, maar die niet heeft gekregen.

    Kinderspecifieke materiële deprivatie

    In 2021 werd materiële deprivatie bij kinderen specifieker onderzocht in een aparte module. Deze kinderspecifieke materiële deprivatie graad is het percentage kinderen tussen 1 en 15 jaar dat zich minstens 3 van de 17 onderstaande items financieel niet kan veroorloven:

    Op het niveau van elk kind apart:

    • Nieuwe (geen tweedehands) kledij te hebben
    • Twee paar schoenen te hebben (waarvan één paar gesloten schoenen)
    • Minstens één keer per dag groeten en fruit te eten
    • Minstens één maaltijd per dag te eten die vlees, kip, vis, of een vegetarisch alternatief bevat
    • Leeftijdsspecifieke boeken te hebben, met uitzondering van schoolboeken
    • Speelgoed voor buitenshuis te hebben, zoals een fiets, rolschaatsen, skateboard, enz.
    • Leeftijdsspecifiek speelgoed of gezelschapsspellen voor binnenshuis te hebben
    • Op regelmatige basis deel te nemen aan vrijetijdsactiviteiten buiten het huishouden zoals sportclubs, muziek, jeugdbeweging, enz.
    • Levensgebeurtenissen te vieren, zoals verjaardagen en religieuze ceremonies (communie, bar mitswa, enz.)
    • Af en toe vrienden uit te nodigen om te spelen of om iets te eten
    • Deel te nemen aan betaalde schoolactiviteiten, zoals schoolreizen en excursies
    • Jaarlijks één week op vakantie te gaan

    Op het niveau van het huishouden:

    • Beschadigde of versleten meubels te vervangen
    • Tijdig betalingen te kunnen doen
    • De woning degelijk te verwarmen
    • Zich een eigen wagen te veroorloven

    Op het niveau van de volwassenen binnen het huishouden:

    • Thuis toegang tot internet te hebben