90% van de koppels met kinderen bezit één wagen
In 2023 bezat 72% van de Belgische huishoudens ten minste één wagen. Terwijl dit percentage stijgt tot bijna 90% voor koppels met kinderen, is dit slechts 69% voor alleenstaande ouders. Bovendien bezit één persoon op twee die alleen woont geen auto.
In 2023 bezaten de Belgische huishoudens gemiddeld 1,06 wagens. Dit cijfer is ongewijzigd gebleven sinds 2021. Op gewestelijk niveau ligt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met 0,55 wagens per huishouden ver onder het nationale gemiddelde. Deze waarde ligt 3,5% lager dan in 2022 en blijft dalen sinds 2021. Deze lage waarde heeft te maken met het stedelijke karakter van Brussel. Waalse huishoudens bezitten gemiddeld 1,11 wagens, een cijfer dat onveranderd is sinds 2020. De Vlaamse huishoudens bezitten gemiddeld 1,13 wagens, een aantal dat eveneens ongewijzigd is sinds 2022. Op gemeentelijk niveau blijft Sint-Joost-ten-Node met 0,32 wagen per huishouden de gemeente met het laagste gemiddelde aantal wagens per huishouden, terwijl Lasne met 1,68 wagens per huishouden de gemeente met het hoogste cijfer blijft. Deze twee waarden zijn met respectievelijk 3% en 0,6% gedaald ten opzichte van 2022. Het aantal wagens per huishouden blijft dus zeer langzaam evolueren van jaar tot jaar.
Bijna de helft van de alleenwonenden heeft geen wagen
In 2023 had 49,3% van de alleenwonenden geen eigen wagen en 47,3% van hen bezat er één. In vergelijking met 2022 daalde het aandeel alleenwonenden met slechts één auto met 0,3 procentpunt (pp) tot de laagste waarde sinds 2020, ten gunste van het aandeel alleenwonenden zonder wagen (+0,2pp) en het aandeel alleenwonenden met twee wagens (+0,1pp). Van de koppels zonder inwonende kinderen heeft 12,8% geen auto, dit is een lichte stijging (+0,2pp) ten opzichte van het voorgaande jaar. 56,3% heeft er slechts één (-0,4 pp), 26,0% heeft er twee (+0pp) en 4,9% heeft er ten minste drie (+0,1pp).
Of het nu gaat om alleenwonenden of koppels zonder inwonende kinderen, het aandeel van deze huishoudens dat precies één wagen bezit daalt dus licht. Meer van deze huishoudens bezitten daarentegen twee of meer wagens, of helemaal geen.
90% van de koppels met kinderen bezit ten minste één wagen
Van de koppels met ten minste één inwonend kind bezit 10,1% geen wagen. Deze stijging van 0,3 procentpunt ten opzichte van 2022 is in lijn met de groei die sinds 2021 werd waargenomen. 37,2% van deze koppels heeft slechts één wagen ter beschikking (+0,1pp), 38,8% heeft er twee (-0,4pp) en 14,0% heeft er ten minste drie (+0pp). Het aandeel koppels met drie of meer wagens stijgt dus van 4,9% voor koppels zonder inwonend kind tot 14,0% voor koppels met een inwonend kind. Dit cijfer staat in contrast met eenoudergezinnen, waarvan slechts 3,7% drie of meer wagens heeft (+0pp). 30,5% van hen bezit daarentegen helemaal geen auto (+0,8pp), en 50,2% van hen bezit slechts één auto (-0,6pp).
Om huishoudens met wagens die in België geregistreerd zijn te identificeren, hebben we een dubbele koppeling uitgevoerd. De eerste koppeling betreft de jaarlijkse bestanden van de bevolking en het wagenpark (DIV). Hierdoor kunnen wagens worden geïdentificeerd die op naam van een natuurlijke persoon zijn geregistreerd. De tweede koppeling betreft de jaarlijkse bestanden van de bevolking en de fiscale gegevens (Belcotax). Hierdoor kan het aantal bedrijfswagens geteld worden. Deze twee groepen wagens worden in aanmerking genomen voor de berekening van de statistieken over het wagenbezit van huishoudens.
Deze dubbele koppeling is noodzakelijk, omdat bedrijfswagens momenteel niet kunnen worden geïdentificeerd in de administratieve gegevens over het wagenpark (DIV). Deze wagens zijn hierin immers geregistreerd op naam van een onderneming zonder informatie over het soort gebruik van het voertuig. Het is dus niet mogelijk ze te onderscheiden van bijvoorbeeld wagenparken of huurwagens. Het aantal bedrijfswagens kan echter berekend worden op basis van de belastingaangiften[1] . Deze methodologie van dubbele koppeling, die werd ontwikkeld voor de cijfers van 2019, heeft met succes verschillende interne (door vergelijking met onze enquêtes) en externe (door raadpleging van experten) validaties doorstaan. Op basis van de cijfers van 2019 hebben externe experten een onderschatting van ongeveer 150.000 bedrijfswagens gesuggereerd[2] . Dit betekent een potentiële fout van ongeveer 3% op het totale aantal gekoppelde voertuigen (5.311.000 in 2019). We blijven werken aan de verbetering van de kwaliteit van deze statistiek door onze methodologie te verfijnen en het potentieel van aanvullende administratieve bronnen te evalueren.
[1] De aangifte van een voertuig kan voor zelfstandige bedrijfsleiders via opgave van het "voordeel van alle aard omwille van gebruik van een bedrijfswagen" in de fiscale fiche 281.20 en voor werknemers via opgave van het "voordeel van alle aard omwille van gebruik van een bedrijfswagen" in de fiscale fiche 281.10.
[2] De onderschatting van het aantal bedrijfswagens is volgens experten niet te wijten aan het niet aangeven van deze bedrijfswagens door individuele burgers, aangezien de aangiften in de praktijk vaak voorbereid worden door personeelsdiensten en sociale secretariaten.