Volwasseneneducatie

Mattheuseffect in volwasseneneducatie: wie al opleiding volgde, wil nog meer leren

Werk & Opleiding
Mattheuseffect in volwasseneneducatie: wie al opleiding volgde, wil nog meer leren

Mensen die al een opleiding volgen, willen vaker nog meer opleidingen volgen. Dat mattheuseffect is ook duidelijk zichtbaar naar opleidingsniveau: 32,9% van de hoogopgeleiden wilden nog meer opleiding volgen, tegenover 18% van de laagopgeleiden. Dat blijkt uit de resultaten van de Enquête naar volwasseneneducatie van Statbel, het Belgische statistiekbureau. 8274 18- tot 69-jarigen werden bevraagd over de opleidingen die ze volgden en hun interesse om bijkomende opleidingen te volgen.

Kort samengevat:

  • Van de jongvolwassenen (18- tot 24-jarigen) volgt 67,4% een formele opleiding (in het reguliere onderwijs). Bij de volwassenen (25- tot 69-jarigen) volgt 6,6% een formele opleiding.
  • 34,3% van de 18- tot 69-jarigen volgt zo een niet-formele opleiding (buiten het reguliere onderwijs). De vaakst geciteerde reden om een opleiding te volgen is om je werk beter te doen (bij 63,4%).
  • 77,3% van de ondervraagden kent minstens één andere taal naast de moedertaal. Gemiddeld kent een Belg twee andere talen.

We presenteren hier de belangrijkste resultaten. Meer gedetailleerde cijfers kan je vinden in de downloadbare Excel-bestanden op de website.

Formele opleiding

Een eerste aspect dat de Enquête naar de volwasseneducatie meet, is deelname aan een formele opleiding in het afgelopen jaar. Formeel leren is onderwijs dat erkend wordt door het ministerie van onderwijs en leidt meestal tot een diploma of getuigschrift zoals een masterdiploma of een diploma in het volwassenenonderwijs. Een bachelor recht of master psychologie is dus een formele opleiding, maar een opleiding Frans of tot hulpkok in een Centrum voor Volwassenenonderwijs komt evengoed in aanmerking. Gemiddeld volgde 13,6% van de bevolking het afgelopen jaar een formele opleiding. Het is vanzelfsprekend dat de kans groter is dat een 18-jarige een formele opleiding volgt dan een 40-jarige. Het verschil wordt onmiddellijk duidelijk: van de jongvolwassenen (18- tot 24-jarigen) volgt 67,4% een formele opleiding en bij de volwassenen (24- tot 69-jarigen) is dit 6,6%. Vrouwen volgen vaker een formele opleiding: 64,3 % van de jongvolwassenen volgt een formele opleiding, bij de vrouwen is dit 70,7%

Bij de jongvolwassenen die een opleiding volgen, is dat het vaakst een bachelor. 54,3% volgde het jaar voor de bevraging zo’n opleiding. 19% volgde nog les in het middelbaar, 17,2% volgde een masteropleiding en 9,5% nog een andere opleiding. De COVID-19-crisis heeft een grote invloed gehad op het digitale lesgeven. We zien dat ook na deze crisis digitaal onderwijs een blijver is: 55,2% had enkel les op campus. 39,5% had grotendeels les op campus, maar ook 5,3% had grotendeels of volledig online les.

Bij de volwassenen zien we dat vooral werklozen een opleiding volgen: van hen volgt 13,5% een opleiding, bij werkenden 6,4% en bij inactieven 5,8%. Voltijds werkenden lijken iets minder vaak een opleiding te volgen dan deeltijds werkenden (6,1 vs. 7,7%). En mensen met een tijdelijke job (29,8%) volgen veel vaker een opleiding dan mensen met een vaste job (5,4%). 6,6% van de werknemers volgt een opleiding en 5,4% van de zelfstandigen.

De redenen waarom mensen aan formele opleidingen deelnemen, zijn grotendeels werkgerelateerd: 43,9% doet dit om carrièrevooruitzichten te verbeteren, 41,6% om een certificaat te behalen, 35,7% om de kans om een job te vinden te verhogen. Daarnaast volgt 28,4% een formele opleiding om zijn of haar kennis te verhogen of gewoon uit interesse.

Carrièrevooruitzichten te verbeteren 43,9%
Certificaat behalen 41,6%
Kans om een job te vinden/te veranderen te verhogen 35,7%
Mijn kennis/vaardigheden te verhogen/uit interesse 28,4%
Werk beter te doen 13,4%
Nieuwe mensen te ontmoeten/voor het plezier 12,9%
Eigen zaak opstarten 7,6%
Verplicht om deel te nemen 5,6%
Kans op jobverlies te verkleinen 4,1%

Niet-formele opleiding

Naast formele opleidingen, werden ook niet-formele opleidingen bevraagd. Onder een niet-formele opleiding verstaan we: alle andere cursussen, privélessen en opleidingen op het werk. Die kunnen heel kort zijn, bijvoorbeeld een eenmalige webinar tot een wekelijkse cursus. Hier zien we kleine verschillen tussen jongvolwassen en volwassenen: van de jongvolwassenen nam 29,2% deel aan zo’n opleiding, van de volwassenen 35,0%, over de hele groep 34,3%. Voor alle leeftijden samen is er maar een beperkt genderverschil: vrouwen nemen iets vaker (36,4%) deel aan een niet-formele opleiding dan mannen (32,2%). Naar opleidingsniveau zijn de verschillen in deelname aan niet-formele opleiding veel groter: van de laagopgeleiden volgt slechts 11,8% een opleiding, terwijl dat bij midden- en hoogopgeleiden tot 27,6% en 54,5% gaat. Werkenden nemen vaker deel (47,8%) dan werklozen (23,0%) en inactieven (14,0%).

Totaal 34,3%
18-24 29,2%
25-69 35,0%
Man 32,2%
Vrouw 36,4%
Laag 11,8%
Midden 27,6%
Hoog 54,5%
Werkloos 23,0%
Werkend 47,8%
Inactief 14,0%

Gevraagd naar het aantal opleidingsactiviteiten, zegt 47,5% aan één niet-formele activiteit deel te nemen. Voor 20,3% gaat het om twee activiteiten tot meer dan tien activiteiten bij 5,8%.

1 47,5%
2 20,3%
3 9,4%
4 7,0%
5-9 6,5%
10+ 5,8%

Gemiddeld nemen de deelnemers aan opleidingen 79,7 uur deel en betalen ze 1.370 euro voor de opleidingen.

83,8% geeft aan dat de opleidingen die ze volgen werkgerelateerd zijn. De meeste opleidingen worden gevolgd rond:

  • Persoonlijke vaardigheden en ontwikkeling (13,4%)
  • Gezondheid (13,2%)
  • Algemene programma's en kwalificaties (12,0%)
  • Onderwijs (11,6%)
  • Bedrijfskunde en administratie (5,8%)
  • Informatie en communicatietechnologie (ICT) (8,8%)

Mensen volgen opleidingen om verschillende redenen. De vaakst geciteerde reden om een opleiding te volgen is om je werk beter te doen (63,4%). 20,6% volgt een opleiding om de carrièrevooruitzichten te verbeteren. 12,5% volgt een opleiding door organisatorische en/of technologische veranderingen op het werk. Een deel van de opleidingen wordt ook gevolgd omdat het moet: omdat het vereist is door de (toekomstige) werkgever of de wet (23,6%). 11,7% geeft aan dat ze een bepaald certificaat moeten behalen. Ook persoonlijke redenen motiveren mensen om een opleiding te volgen, namelijk 25,4% van de mensen geeft aan dat ze een opleiding volgden ‘om kennis of vaardigheden te verwerven die nuttig zijn in het dagelijks leven’. 9,9% volgt een opleiding om nieuwe mensen te ontmoeten of voor het plezier.

Waarom volgde u een opleiding (meerdere antwoorden mogelijk)?

Om uw werk beter te doen 63,4%
Om kennis/vaardigheden te verwerven die nuttig zijn in het dagelijks leven 25,4%
Omdat het vereist is door de (toekomstige) werkgever of de wet 23,6%
Om uw carrièrevooruitzichten te verbeteren 20,6%
Door organisatorische en/of technologische veranderingen op het werk 12,5%
Om een certificaat te bekomen 11,7%
Om nieuwe mensen te ontmoeten of voor het plezier 9,9%

11% van zij die geen opleiding volgden, wou er wel één volgen

Als we dan gaan kijken naar de mensen die geen enkele opleiding gevolgd hebben, dan zien we dat 88,6% ook vindt dat ze geen opleiding wilden volgen. Vaak is dat omdat ze daar ook geen nood aan hebben. Slechts 11,4% zou wel graag een opleiding gevolgd hebben. Dat percentage ligt duidelijk lager dan mensen die wel een of meerdere opleidingen volgden: daarvan wil 27,2% nog meer opleidingen volgen. 72,8% vond het wel voldoende.

Er is dus duidelijk een mattheuseffect: degenen die al leerden, willen nog meer leren. Ook naar opleidingsniveau zien we dat spelen: van de laagopgeleiden die het afgelopen jaar een opleiding volgden, wou 18% nog meer opleiding, tegen 20,9% bij de midden opgeleiden en 32,9% bij de hoog opgeleiden.

De belangrijkste redenen om niet aan (meer) opleidingen deel te nemen zijn het ongepaste tijdstip van een opleiding, andere persoonlijke redenen, gezondheid en familiale verplichtingen. Op de vijfde plaats komt dat de opleiding te duur is.

Talenkennis

In België kent 77,3% van de mensen één of meerdere talen naast de moedertaal [1]. Jongeren kennen vaker een andere taal dan oudere mensen. Zo kent 86,3% van de 18-24-jarigen minstens één andere taal naast de moedertaal, terwijl dat bij ouderen (55-69-jaar) 67,1% is.

Ook qua opleidingsniveau zien we verschillen: 50,6% van de laagopgeleiden kent een andere taal, terwijl dat bij de hoogopgeleiden nagenoeg iedereen is, namelijk 94,5%. Ook regionaal zien we grote verschillen: in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest kent 85,8% een andere taal naast de moedertaal, in het Vlaamse Gewest 87,7% en het Waalse Gewest 55,3%. Tussen mannen en vrouwen is er niet veel verschil (resp. 78,3 en 76,3% dat een andere taal kent). 85,9% van de werkenden kent minstens één andere taal. Bij de werklozen is dit 76,6% en de inactieven 63,3%.

30% kent drie of meer andere talen

Van de mensen die minstens één andere taal kennen naast de moedertaal, kent 33,1% één andere taal, 37,5% twee andere talen, 21,9% drie andere talen en 7,6% vier of meer andere talen.

Als men andere talen – naast de moedertaal – kent, spreekt men gemiddeld twee (2,1) talen. Hoewel we zagen dat ouderen minder vaak andere talen kennen, zien we, als ze andere talen kunnen, geen verschil naar leeftijd: alle leeftijdsgroepen kennen ongeveer 2 andere talen.

Voor onderwijsniveau en regio zien we wel verschillen: laagopgeleiden kennen niet alleen minder vaak een andere taal, ze kennen ook minder andere talen: hoogopgeleiden kennen gemiddeld bijna 1 taal meer dan de laag opleiden (2,4 vs. 1,6 talen). Als we de regio’s vergelijken, dan zien we niet alleen dat inwoners van het Waalse Gewest minder vaak een taal kennen, we zien ook dat ze minder andere talen (1,7) kennen dan inwoners van het Brusselse (2,1) en Vlaamse Gewest (2,2). Werkenden en inactieven kennen meer talen dan werklozen.

Frans en Engels zijn de best gekende andere talen

Tenslotte kunnen we nog kijken hoe het over het algemeen met de talenkennis van andere talen - naast de kennis van de moedertaal – gesteld is. We beschouwen hier alle andere talen die niet de moedertaal is, voor alle gewesten samen.

De best gekende andere taal in België is Frans (voor niet-Franstalige inwoners van België). 70,7% van de Belgen van wie Frans niet de moedertaal is, geeft aan het Frans minstens een beetje te spreken. De tweede best gekende niet-moedertaal is het Engels: dat is voor 58,9% van de inwoners die niet het Engels als moedertaal hebben een gekende taal. Op de derde plaats komt dan het Nederlands dat voor 39,4% (van de niet-Nederlandstalige inwoners van België) een gekende taal is.

Het Duits is door 18,6% van de Belgen gekend als niet-moedertaal en Italiaans en Spaans beiden door 3%.

Drie op de vier 18-24-jarigen heeft kennis van het Engels

In het Vlaamse Gewest kent dan ook 7 op 10 minstens een beetje Engels, in het Waalse en Brusselse Hoofdstedelijke Gewest 6 op 10 en in het Waalse Gewest 4 op 10. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest noemt zelfs 1 op 4 zicht een vaardige gebruiker (C1-niveau) van het Engels.

Mannen kennen iets vaker en beter Engels dan vrouwen. Ook naar leeftijd toe zien we heel grote verschillen: bij de 18-24-jarigen geeft 1 op 4 aan geen Engels te kennen, terwijl dit bij 25-39-jarigen 3 op 10 is, 4 op 10 bij de 40-54-jarigen en meer dan 5 op 10 is bij de 55-69-jarigen. Het niveau van de kennis van het Engels neemt ook af met de leeftijd, maar ongeveer 60 tot 75% van degene met kennis van het Engels geeft aan vrij goed te kunnen communiceren in het Engels (niveau B1-C1). Hoe jonger, hoe meer en beter Engels men dus kent.


[1] De taal die, naast de moedertaal (of moedertalen), gekend is, verwijst naar de kennis van vreemde talen. In de tekst wordt, omwille van de leesbaarheid verwezen naar ‘andere talen’.

AES 2022
Content

AES - Participatiegraden in opleiding en vorming volgens onderwijsniveau en geslacht (in %)

Doelgroep: 18-69-jarigen, over een referentieperiode van 12 maanden

AES 2022 Formeel leren Niet-formeel leren Formeel of niet-formeel leren Informeel leren
Laag opgeleid Mannen 7,5% 11,4% 17,0% 25,5%
Vrouwen 9,2% 12,2% 19,1% 19,2%
Totaal 8,3% 11,8% 18,0% 22,4%
Gemiddeld opgeleid Mannen 15,6% 30,4% 41,5% 43,2%
Vrouwen 18,0% 24,4% 37,6% 38,7%
Totaal 16,7% 27,6% 39,7% 41,1%
Hoog opgeleid Mannen 10,1% 47,8% 53,2% 57,7%
Vrouwen 16,3% 60,3% 67,8% 62,0%
Totaal 13,4% 54,5% 61,1% 60,0%
Totaal Mannen 11,8% 32,2% 40,0% 44,2%
Vrouwen 15,4% 36,4% 46,0% 44,0%
Totaal 13,6% 34,3% 43,0% 44,1%
AES 2016
Content

AES - Participatiegraden in opleiding en vorming volgens onderwijsniveau en geslacht (in %)

Doelgroep: 25-64-jarigen, over een referentieperiode van 12 maanden

AES 2016 Formeel leren Niet-formeel leren Formeel of niet-formeel leren Informeel leren
Laag Totaal 3,5% 20,2% 22,6% 45,9%
Mannen 4,2% 14,3% 17,7% 43,8%
Vrouwen 3,8% 17,4% 20,3% 44,9%
Midden Totaal 6,0% 36,5% 39,6% 59,8%
Mannen 7,0% 36,7% 40,9% 59,1%
Vrouwen 6,5% 36,6% 40,2% 59,5%
Hoog Totaal 8,1% 59,5% 64,5% 79,0%
Mannen 9,7% 61,7% 65,8% 75,0%
Vrouwen 9,0% 60,7% 65,2% 76,8%
Totaal Totaal 6,1% 40,6% 44,2% 63,1%
Mannen 7,5% 42,2% 46,2% 62,4%
Vrouwen 6,8% 41,4% 45,2% 62,7%

Enquête Volwasseneneducatie (AES)

Doel en korte beschrijving

Opleiding en vorming van volwassenen wordt tegenwoordig als een belangrijke troef beschouwd om economische groei en sociale (persoonlijke) ontwikkeling te bevorderen. In beleidskringen is hierdoor de nood ontstaan om statistische gegevens te verzamelen over de gevolgde opleidingen om zo de ontwikkeling van de bevolking (het opgebouwde human capital) op te volgen en de verworven kennis, vaardigheden en competenties te meten. De omvang van de gevolgde vormingsactiviteiten wordt immers als een belangrijke investering aanzien om door het beleid vooropgestelde doelstellingen te bereiken. Het aantal gevolgde vormingsactiviteiten moet daarom gemeten en gewaardeerd kunnen worden waardoor een bijsturing en efficiënte afstemming van het beleid mogelijk wordt. De Enquête Volwasseneneducatie heeft meer bepaald tot doel om de participatie van de Belgische bevolking aan levenslang leren te meten. De bedoeling is om de participatiegraden in allerlei opleidingsvormen te achterhalen: welke respondenten welk type opleidingen volgen. In de enquête wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds formeel en niet-formeel onderwijs en anderzijds informeel leren. De Adult Education Survey (in het Nederlands 'Enquête Volwasseneneducatie') is voor het eerst in 2008 door Statbel uitgevoerd. In 2011, 2016 en 2022 werd deze enquête herhaald. Ze heeft betrekking op alle soorten opleidingen en vormingsactiviteiten van volwassenen. Deze enquête wordt in opdracht en met een subsidie van Eurostat uitgevoerd. Het is de bedoeling om informatie te verzamelen die in alle deelnemende landen vergelijkbaar is: participatiegraden aan opleiding en vorming uitgesplitst naar leeftijd, geslacht en type opleiding, kenmerken van de gevolgde opleidingen enz.

Populatie

Individuen tussen 18 en 69 jaar sinds 2022

Dataverzamelingsmethode en eventuele steekproefname

CAWI en CAPI enquête

Frequentie

Zesjaarlijks sinds 2022, daarvoor vijfjaarlijks.

Timing publicatie

Resultaten beschikbaar 6 maanden na de referentieperiode

Formulieren

Definities

Economische activiteit (NACE-BEL) : Officiële nomenclatuur met een 'X' op het einde van het nummer daar de informatie slechts 4 posities is.

Laaggeschoolden zijn die personen die maximaal een diploma hebben van het lager secundair onderwijs. Middengeschoolden zijn personen die een diploma behaald hebben van het hoger secundair onderwijs, maar geen diploma van het hoger onderwijs. Hooggeschoolden hebben een diploma van het hoger onderwijs.

Handleiding

Handleiding Eurostat

Metadata