Belgische armoede-indicatoren 2019 volgens regio en provincie

Huishoudens
Belgische armoede-indicatoren 2019 volgens regio en provincie

17 oktober – Internationale dag voor de uitroeiing van armoede

Statbel, het Belgische statistiekbureau, publiceert vandaag de armoedecijfers voor 2019, uit de enquête naar de inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC). Voor het eerst worden ook cijfers voor de Belgische regio’s en provincies gepubliceerd.

Dit zijn de belangrijkste conclusies voor de totale Belgische bevolking:

  • In 2019 werd 14,8% van de Belgische bevolking beschouwd als een risicogroep voor monetaire armoede (AROP). Het gaat om mensen die in een huishouden wonen waarvan het totale beschikbare inkomen lager ligt dan 1.230 euro per maand voor een alleenstaande.
  • 12,4% van de bevolking leeft in een huishouden met een lage werk intensiteit (LWI).
  • 4,4% van de Belgen werd in 2019 geconfronteerd met ernstige materiële deprivatie (SMD).
  • Mensen die te maken krijgen met minstens één van bovenstaande situaties, worden beschouwd als risicogroep voor armoede of sociale uitsluiting volgens de Europese armoede-indicator in het kader van de Europa 2020-strategie (AROPE). Voor 2019 gaat het om 19,5% van de bevolking.
  • Daarnaast geeft 19,3% van de Belgische bevolking aan dat ze het op het einde van de maand moeilijk heeft om de eindjes aan elkaar te knopen.

Armoederisico’s in Belgische regio’s en provincies

Achter die nationale cijfers schuilen grote regionale verschillen. Voor elk van de kernindicatoren is de situatie het meest precair in Brussel en het minst precair in Vlaanderen. Wallonië situeert zich tussenin. Voor de centrale armoede-indicatoren[1] publiceert Statbel voor het eerst resultaten op provinciaal niveau. Ook daar vallen duidelijke verschillen op te tekenen. Van alle provincies blijft de situatie het meest precair in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Opvallend is dat de resultaten voor de verschillende provincies in Vlaanderen vrij gelijkaardig zijn, maar dat de resultaten voor de provincies in Wallonië sterk van elkaar verschillen.

  AROP LWI SMD AROPE
België 14,8% 12,4% 4,4% 19,5%
 
Brussel 31,4% 24,1% 10,6% 37,8%
Vlaanderen 9,8% 7,4% 1,9% 13,2%
Wallonië 18,3% 17,1% 6,7% 24,6%
 
Brussels Hoofdstedelijk Gewest 31,4% 24,1% 10,6% 37,8%
Antwerpen 11,9% 9,2% 2,8% 16,2%
Limburg 9,8% 7,0% 0,7% 12,9%
Oost-Vlaanderen 9,8% 6,8% 2,9% 13,2%
Vlaams-Brabant 7,4% 6,7% 1,3% 10,6%
West-Vlaanderen 8,9% 6,1% 0,6% 11,4%
Waals-Brabant 11,2% 11,3% 3,4% 16,0%
Henegouwen 21,3% 22,6% 10,7% 29,5%
Luik 19,3% 16,7% 5,4% 25,3%
Luxemburg 14,6% 9,4% 3,4% 18,1%
Namen 15,9% 12,0% 3,6% 20,6%

Bij de indicator voor monetaire armoede (AROP) zijn er niet enkel regionale verschillen. Ook bevolkingsgroepen verschillen substantieel van elkaar in het armoederisico dat ze lopen. Het meest kwetsbaar zijn mensen die in dichtbevolkte gebieden wonen (22,7%), laagopgeleiden (25,3%), werklozen (47,9%), huurders (32,3%) en éénoudergezinnen (34,6%). Het minst kwetsbaar zijn Belgen die in gemiddeld bevolkte gebieden wonen (10,7%), hoogopgeleid zijn (5,8%), werken (4,8%) of eigenaar zijn van hun woning (8,2%). Ook personen die in een huishouden wonen dat bestaat uit twee volwassenen jonger dan 65 jaar, lopen een lager risico (7%).

Noodzakelijke medische en tandheelkundige zorg niet voor iedereen beschikbaar

Verder blijkt uit de SILC-enquête 2019 dat 2,8% van de bevolking boven de 16 jaar die echt nood had aan een medisch onderzoek of een medische behandeling, die niet heeft gekregen. Voor 77,7% van hen is dit omdat ze het zich niet konden veroorloven wegens te duur of niet gedekt door de mutualiteit of een verzekering. Dezelfde trend valt op te tekenen met betrekking tot tandheelkundige onderzoeken en behandelingen: 6,8% van de Belgen boven de 16 jaar kon deze nood niet invullen, voor 65,9% van hen had dat te maken met financiële redenen. Ook met betrekking tot deze indicatoren blijken Brusselaars, werklozen en huurders bijzonder kwetsbaar.

Problematische huisvestingssituatie

Daarnaast toont de SILC-enquête dat 8,3% van de Belgen in een huishouden leeft waar meer dan 40% van het beschikbare inkomen besteed wordt aan huisvestingskosten zoals huur of intresten van de lening en energiekosten. Opnieuw verbergt dit nationale cijfer grote regionale verschillen, met Brussel (19,5%) en Vlaanderen (6%) als uitersten, en Wallonië dicht bij het nationale percentage (9%). 8,1% van de Belgen woont bovendien in een woning die onvoldoende ruimte bevat voor het aantal personen dat daar verblijft. In Wallonië (5,4%) en Vlaanderen (5,7%) zijn de cijfers echter duidelijk beter dan in Brussel (29,8%).

Opmerkingen

Om te voldoen aan Europese vereisten werd de SILC-enquête in 2019 grondig hervormd. Die hervorming laat toe om de resultaten nauwkeuriger te berekenen. Ook de vragenlijst kon ingekort worden, zodat de last voor de deelnemende huishoudens substantieel vermindert. Door die wijzigingen zijn de resultaten vanaf 2019 niet vergelijkbaar met die van eerdere jaren.


[1] Deze provinciale indicatoren worden op een andere manier berekend dan de andere indicatoren, namelijk via de techniek van schattingen-kleine-gebieden (small area estimation).