Meer dan 4,5 miljoen Belgen niet in staat om te sparen

Huishoudens
Meer dan 4,5 miljoen Belgen niet in staat om te sparen

17 oktober – Internationale dag voor de uitroeiing van armoede

In 2020 waren 4.622.000 Belgen niet in staat om te sparen tijdens een typische maand. Dat komt neer op 40,8% van de bevolking. 32,8% van de Belgen kon net rondkomen met het maandelijkse inkomen, 6,1% moest gebruik maken van beschikbaar spaargeld en 1,9% moest geld lenen. Dat blijkt uit nieuwe resultaten die Statbel, het Belgische statistiekbureau, publiceert naar aanleiding van de internationale dag voor de uitroeiing van armoede. De cijfers komen uit de enquête naar de inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) van 2020, waarbij meer dan 7.000 Belgische huishoudens werden bevraagd over hun schuldenlast en levensstandaard.

Sparen is niet vanzelfsprekend voor iedereen

In 2020 was 59,2% van de Belgen in staat om tijdens een typische maand te sparen. In Vlaanderen was 68,1% in staat te sparen. Dat cijfer zakt tot 50,4% in Brussel en 46,1% in Wallonië.

Het beeld is echter heel anders wanneer men kijkt naar de situatie van 18,9% van de Belgen met een risico op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) en de anderen.

22,1% van de Belgen met een risico op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) kon sparen, terwijl 60,9% net rondkwam, 10,9% zelfs gebruik moest maken van spaargeld en 6,1% moest lenen om rond te komen.

Van de landgenoten die geen risico op armoede of sociale uitsluiting liepen, was 67,9% in staat om te sparen, 26,3% kwam net rond, 4,9% had spaargeld nodig, en nog eens 0,9% diende te lenen.

Meer dan een op drie huishoudens kan niet lang overleven op spaargeld

De enquête van Statbel vroeg huishoudens ook naar de hypothetische situatie waarin hun huishouden geen inkomen zou hebben, en ze dus hun spaargeld zouden moeten aanspreken. 40,3% van de Belgen is niet in staat om langer dan drie maanden verder te leven volgens dezelfde levensstandaard. 21% kan dezelfde levensstandaard aanhouden tussen de 3 en 6 maanden, 13,1% geeft aan 6 tot 12 maanden verder te kunnen met hun spaargeld en nog eens 25,7% kan meer dan een jaar dezelfde levensstandaard behouden met spaargeld.

Ook hier tekenen zich regionale verschillen af: 57,6% en 55,6% van de inwoners van respectievelijk Brussel en Wallonië kunnen niet langer dan drie maanden teren op hun spaargeld. In Vlaanderen blijft dat aandeel beperkt tot 28,6%.

De marge is het minst breed bij de Belgen die werkloos zijn, waar 72,8% aangeeft niet langer dan 3 maanden verder te kunnen volgens dezelfde levensstandaard. Bij Belgen die in een eenoudergezin wonen gaat het om 70,6%, bij huurders is dat aandeel 69,2% en bij laagopgeleiden 52,5%.

Belgen die tot de risicogroep voor armoede of sociale uitsluiting behoren, hebben duidelijk minder marge: 74,6% zou geen drie maanden verder kunnen met dezelfde levensstandaard, 11,3% zou het tussen 3 en 6 maanden uithouden, 5,3% tussen de 6 en 12 maanden en 8,8% zou meer dan een jaar dezelfde levensstandaard kunnen hanteren.

Van de bevolking die zich niet in deze risicogroep bevindt, zou nog steeds 32,2% minder dan drie maanden kunnen overbruggen, 23,2% zou erin slagen dat tussen de 3 en 6 maanden te doen, 14,9% tussen de 6 en 12 maanden en 29,6% meer dan 12 maanden.

Achterstallige betalingen geven armoedesituaties aan

Uit de resultaten blijkt ook dat 3,4% van de Belgen in een huishouden woonde dat in de afgelopen twaalf maanden minstens één achterstallige betaling had op andere rekeningen dan die voor de woonlasten. Dat betekent concreet dat deze personen onvoldoende financiële middelen hadden om bijvoorbeeld gezondheids-, school-, telefoon- of internetrekeningen tijdig te betalen. Het percentage is het hoogst in Brussel (6,8%) en het laagst in Vlaanderen (1,8%), met Wallonië die eerder bij de Brusselse cijfers aansluit (5,2%). Ook hier zijn werklozen (11,7%), leden van eenoudergezinnen (9,1%), huurders (8,6%) en laagopgeleiden (5,1%) het meest getroffen.

Deze openstaande rekeningen komen eveneens vaker voor bij armoederisicogroepen: 11,2% van personen die een risico lopen armoede of sociale uitsluiting, 9,8% van de risicogroep voor monetaire armoede (AROP), 14% van de personen die in een huishouden wonen met lage werkintensiteit (LWI) en 30,8% van de bevolkingsgroep die ernstig materieel gedepriveerd is (SMD).

Bijkomende leningen vooral voor auto

In de SILC-enquête van 2020 focuste Statbel verder ook op de lopende leningen, met uitzondering van de lening voor de aankoop van de hoofdverblijfplaats. Een Belg op vijf (21,6%) heeft zo’n bijkomende lening lopen en 4,2% heeft er twee of meer.

In Vlaanderen wordt er minder bijkomend geleend (18,3%) dan in Brussel (31,7%) en Wallonië (37,7%).

Extra leningen worden vooral afgesloten voor auto’s. Dat is zowel het geval in Vlaanderen (60,6%) als in Wallonië (62,8%), maar niet in Brussel (29,1%). Wie in een dichtbevolkt gebied woont, heeft minder vaak een lening voor een auto (47,8%) dan wie in op gemiddeld bevolkte (60%) of dunbevolkte plek (68,9%) woont.

Naast een auto zijn er verschillende andere redenen voor zo een extra lening. Op de twee plaats komen eigendommen (inclusief meubels, huishoudelijke apparaten en woningdecoratie) (20,6%). Daarnaast wordt ook voor dagelijks uitgaven in levensonderhoud geleend (14,8%), voor vakantie (6,1%), financiering van het eigen bedrijf (2,7%), herfinanciering van een andere lening (2,3%), gezondheidszorg (1,2%) en onderwijs (0,8%).

Vakantieleningen komen vaker voor bij Brusselaars (10,5%), hoogopgeleiden (10,7%) en Belgen die zich in het hoogste inkomenskwintiel bevinden (10,5%). Leningen voor levensonderhoud vinden we vaker in Brussel (28,8%), bij werklozen (24%), leden van eenoudergezinnen (23,2%) en 75-plussers (24,6%).

Het overgrote deel van de Belgen die een extra lening heeft, heeft die afgesloten bij een bank of andere financiële instelling (88,1%). Daarnaast klopte 7,3% aan bij een flitskredietverlener of pandhuis, 1,2% bij familie of vrienden en nog eens 4,7% elders.

Alle leningen samen nemen gemiddeld een vijfde uit het beschikbare inkomen

De bijkomende leningen nemen een hap van gemiddeld 10% uit het beschikbare huishoudinkomen. De hypothecaire schuldratio is hoger: gemiddeld spendeert de Belg 18,4% van het beschikbare inkomen aan leningen voor de eerste woning. Die verhoudingen zijn voor beide vormen van leningen gelijkaardig over alle regio’s heen.

Alle leningen samen nemen gemiddeld 19% in van het beschikbare inkomen. Die last ligt gemiddeld gezien hoger voor zelfstandigen (25,4%), alleenstaanden (24,6%) en Belgen die zich in het laagste inkomenskwintiel bevinden (23,8%).


Om alle resultaten van deze module te raadplegen : EU-SILC Module Schuldenlast en levensstandaard 2020 (xlsx)