Maandelijkse cijfers over de arbeidsmarkt – april 2021

Werk & Opleiding
Maandelijkse cijfers over de arbeidsmarkt – april 2021

Uit de eerste voorlopige resultaten van Statbel, het Belgische statistiekbureau blijkt dat de werkgelegenheidsgraad stijgt in april 2021: 69,3% tegenover 68,3% in maart. De stijging is iets sterker bij mannen dan bij vrouwen. De werkloosheidsgraad blijft over het algemeen gelijk: 6,7%, al is er een duidelijke daling bij de jongeren (-4,5 procentpunt). Iets minder dan de helft van de werkenden werkte in april van thuis uit: 43,2% tegenover 45,2% in maart.

Werkgelegenheidsgraad stijgt in april

Op basis van voorlopige resultaten uit de Enquête naar de Arbeidskrachten voor de maand april blijkt dat de werkgelegenheidsgraad van 20-64-jarigen 69,3% bedraagt, dat is 1 procentpunt meer dan in maart (68,3%). De werkgelegenheidsgraad stijgt iets sterker bij mannen (+1,3 procentpunt) dan bij vrouwen (+0,7 procentpunt).
In 2021 trad een nieuw Europees kaderreglement in voege. Dat zorgde voor aanpassingen aan de enquête. De werkgelegenheidsgraad van 2021 kan daarom niet zomaar vergeleken worden met de cijfers vóór 2021. Eén van de belangrijke wijzigingen: vanaf dit jaar worden personen in tijdelijke werkloosheid voor langer dan drie maanden niet meer bij de werkenden gerekend, maar bij de werklozen of inactieven, afhankelijk van de antwoorden op de vragen naar het zoeken naar werk en het beschikbaar zijn. Zouden we ze, zoals vroeger, opnieuw bij de werkenden rekenen, dan zou de werkgelegenheidsgraad 70,6% bedragen in april ten opzichte van 69,3% in maart.

Werkloosheidsgraad stabiliseert tussen maart en april

De werkloosheidsgraad van 15-64-jarigen bedraagt in april 6,7%, wat hetzelfde niveau is als in maart. De werkloosheidsgraad stijgt bij mannen (+0,4 procentpunt) maar daalt in dezelfde ordegrootte bij vrouwen (-0,4 procentpunt). Het is vooral bij jongeren dat de werkloosheidsgraad afneemt (-4,5 procentpunt). Ook bij de 50-64-jarigen is er een daling (-0,9 procentpunt) maar bij de 25-49-jarigen noteren we een toename van de werkloosheidsgraad (+0,8 procentpunt).
Ook hier hebben de aanpassingen in de enquête een invloed: als we de werkloosheidsgraad herberekenen en de tijdelijk werklozen van langer dan drie maanden als werkend beschouwen zoals we in 2020 en ervoor deden, dan zou de werkloosheidsgraad in april 6,3% bedragen ten opzichte van 6,5% in maart.

43,2% van de werkenden werkt soms, gewoonlijk of altijd thuis

In april was thuiswerk nog steeds verplicht voor alle werkenden wiens functie er zich toe leent. 43,2% van de werkenden werkte soms, gewoonlijk of altijd van thuis uit. Dat percentage ligt iets lager dan de voorgaande maanden (45,2% in maart, 43,3% in februari en 43,7% in januari). Vrouwen (44,4%) werkten vaker thuis dan mannen (42,2%). Van de personen die thuis werkten deed 42,4% tijdens de coronacrisis voor het eerst aan thuiswerk, 39,1% deed vroeger al aan thuiswerk maar doet dat meer sinds de coronacrisis en voor 18,5% had de coronacrisis geen invloed op de mate van thuiswerk.
Aan respondenten wordt sinds januari voor het eerst gevraagd of hun functie of situatie het zou toelaten om vaker van thuis uit te werken. Van de werkenden die niet altijd van thuis uit werkten, antwoordde in april 86,4% dat het niet mogelijk was om in zijn/haar functie (meer) van thuis uit te werken. Volgens 6,7% is het wel mogelijk om (meer) thuis te werken maar staat de werkgever, klant of opdrachtgever dat niet toe. Daarnaast gaf 6,9% van de respondenten aan (meer) van thuis uit te kunnen werken, maar zij geven er de voorkeur aan dat niet te doen ofwel is dat moeilijk omwille van de thuissituatie.

Vakantie is de belangrijkste reden van (minstens) een week afwezigheid

In april, de maand waarin de volledige paasvakantie viel, gaven 416.000 personen aan niet gewerkt te hebben tijdens de volledige referentieweek. De belangrijkste reden om niet te werken is vakantie (47,9%). Daarna volgt ziekte of een ongeval (31,7%), gevolgd door tijdelijke werkloosheid met een duur van 3 maanden of minder (9%). 6,2% van de afwezigen was in zwangerschapsverlof, vaderschapsverlof of geboorteverlof. De resterende 5,2% gaf ouderschapsverlof, compensatie van overuren of andere redenen voor afwezigheid aan.

Vakantie veruit de belangrijkste reden om een halve dag, een dag of een paar dagen minder te werken

Daarnaast werkten 1.274.000 personen een halve dag, een dag of enkele dagen minder dan gewoonlijk tijdens de referentieweek omwille van vakantie, ziekte, tijdelijke werkloosheid, een andere reden of een combinatie van meerdere redenen. Het gaat om dubbel zoveel personen als in maart. 1.133.000 werkenden namen in april minstens een halve dag verlof of vakantie; 72.000 personen waren een halve dag, een dag of meerdere dagen in tijdelijke werkloosheid; 71.000 personen waren tijdelijk afwezig wegens ziekte of een ongeval en 38.000 personen werkten minder omwille van een andere reden bijvoorbeeld omdat een familielid ziek was.