Datalab: maandelijkse cijfers over de arbeidsmarkt – maart 2021

DataLab
Werkgelegenheidsgraad op ongeveer hetzelfde niveau als in februari

Werkgelegenheidsgraad op ongeveer hetzelfde niveau als in februari

Als Belgisch statistiekbureau wil Statbel de impact van de Covid-19-crisis op de arbeidsmarkt mee in kaart brengen door snelle, indicatieve cijfers ter beschikking te stellen. Op basis van voorlopige resultaten uit de Enquête naar de Arbeidskrachten voor de maand maart blijkt dat de werkgelegenheidsgraad van 20-64-jarigen 68,5% bedraagt, dat is ongeveer hetzelfde niveau als in februari (68,6%) en 0,4 procentpunt minder dan in januari (68,9%). Tussen februari en maart neemt de werkgelegenheidsgraad van mannen af maar stijgt die van vrouwen.

Omwille van de aanpassingen aan de enquête naar aanleiding van het in voege treden van een nieuw Europees kaderreglement, kan de werkgelegenheidsgraad van 2021 niet zomaar vergeleken worden met de cijfers vóór 2021. Een belangrijke wijziging vanaf dit jaar is het feit dat personen in tijdelijke werkloosheid voor langer dan drie maanden niet meer bij de werkenden gerekend mogen worden, maar bij de werklozen of inactieven, afhankelijk van de antwoorden op de vragen naar het zoeken naar werk en het beschikbaar zijn. Zouden we ze, zoals vroeger, opnieuw bij de werkenden rekenen, dan zou de werkgelegenheidsgraad 70,3% bedragen in januari, 69,6% in februari en 69,5% in maart. 

Werkloosheidsgraad daalt tussen februari en maart

De werkloosheidsgraad van 15-64-jarigen bedraagt in maart 6,6%, dit is een daling ten opzichte van februari (7,6%) en hetzelfde niveau als in januari (6,6%). De sterke stijging in februari blijft dus beperkt tot één maand en kan ook wijzen op een toevallige steekproeffluctuatie.

Zouden we ook hier corrigeren voor de tijdelijk werklozen van langer dan drie maanden, dan zou de werkloosheidsgraad in januari, februari en maart respectievelijk 6,3%, 7,3% en 6,3% bedragen.

Ziekte is de belangrijkste reden van (minstens) een week afwezigheid

In maart gaven 291.000 werkende personen aan niet gewerkt te hebben tijdens de volledige referentieweek. De belangrijkste reden om niet te werken is ziekte of een ongeval (55,3%), gevolgd door tijdelijke werkloosheid met een duur van 3 maanden of minder (12,2%). 11,5% van de afwezigen was in zwangerschapsverlof, vaderschapsverlof of geboorteverlof en 9,6% had vakantie.

Vakantie belangrijkste reden om een halve dag, een dag of een paar dagen minder te werken

Daarnaast werkten meer dan 640.000 personen een halve dag, een dag of enkele dagen minder dan gewoonlijk tijdens de referentieweek omwille van vakantie, ziekte, tijdelijke werkloosheid, een andere reden of een combinatie van meerdere redenen. Een kleine 400.000 personen nam minstens een halve dag verlof of vakantie, 107.000 personen waren een halve dag, een dag of meerdere dagen in tijdelijke werkloosheid, 94.000 personen waren tijdelijk afwezig wegens ziekte of een ongeval en 64.000 personen werkten minder omwille van een andere reden bijvoorbeeld omdat een familielid ziek was.

45,1% van de werkenden werkt soms, gewoonlijk of altijd thuis

In maart was thuiswerk nog steeds verplicht voor alle werkenden wiens functie er zich toe leent. 45,1% van de werkenden werkte soms, gewoonlijk of altijd van thuis uit. Dat percentage ligt iets hoger dan in januari (43,7%) en februari (43,3%). Vrouwen (47,1%) werken vaker thuis dan mannen (43,3%). Van de personen die thuis werkten deed 42,4% tijdens de coronacrisis voor het eerst aan thuiswerk, 38,6% deed vroeger al aan thuiswerk maar doet dat meer sinds de coronacrisis en voor 19% had de coronacrisis geen invloed op de mate van thuiswerk.

Aan respondenten wordt sinds januari voor het eerst gevraagd of hun functie of situatie het zou toelaten om vaker van thuis uit te werken. Van de werkenden die niet altijd van thuis uit werkten, antwoordde in maart 84,4% dat het niet mogelijk was om in zijn/haar functie (meer) van thuis uit te werken. Volgens 5,9% is het wel mogelijk om (meer) thuis te werken maar staat de werkgever, klant of opdrachtgever dat niet toe. Daarnaast gaf 9,8% van de respondenten aan (meer) van thuis uit te kunnen werken, maar zij geven er de voorkeur aan dat niet te doen ofwel is dat moeilijk omwille van de  thuissituatie.