Ongeveer één Belg op tien leeft in materiële en sociale deprivatie

11,2% van de Belgische bevolking leeft in materiële en sociale deprivatie (MSD). Dat blijkt uit de laatste cijfers van de SILC 2024-enquête naar inkomens en levensomstandigheden, die Statbel, het Belgische statistiekbureau, heeft uitgevoerd bij meer dan 6.500 huishoudens. Met andere woorden, ongeveer één Belg op tien heeft niet voldoende middelen voor ten minste 5 van de 13 essentiële aspecten van het dagelijkse leven (verwarming, onverwachte uitgaven, toegang tot vrijetijdsactiviteiten, enz.), wat sterk de levenskwaliteit vermindert. De twee meest voorkomende moeilijkheden zijn het kunnen opvangen van een onverwachte uitgave (van ongeveer € 1.400) en het zich kunnen veroorloven om één week vakantie per jaar buitenshuis te nemen.
Op basis van een enquête die werd uitgevoerd in 2024, stelt Statbel voor het eerst een uitsplitsing per provincie voor van bepaalde componenten van materiële en sociale deprivatie. De geografische verschillen zijn duidelijk zichtbaar wanneer de gegevens worden uitgesplitst naar provincie. Over het algemeen hebben het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en bepaalde Waalse provincies (zoals Henegouwen) de hoogste percentages voor verschillende indicatoren. Zo bedraagt het percentage van personen die geen onverwachte uitgave kunnen doen 38,2% in Brussel en 40,7% in Henegouwen, terwijl dat lager blijft in West-Vlaanderen (9,9%) en Vlaams-Brabant (9,4%).
Verder bevindt in 2024 6,1% van de bevolking zich in een situatie van ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD). Met andere woorden, bijna één Belg op zestien heeft niet voldoende middelen voor ten minste 7 van de 13 essentiële aspecten van het dagelijkse leven, wat hun precaire situatie verergert.
Als we kijken naar de 13 elementen die samen de indicatoren voor materiële en sociale deprivatie vormen, zien we dat de twee meest voorkomende moeilijkheden te maken hebben met de mogelijkheid om onverwachte uitgaven te kunnen opvangen en om zich elk jaar één week vakantie buitenshuis te kunnen veroorloven. 21,5% van de Belgische bevolking zegt geen onverwachte uitgave (van ongeveer 1.400 euro) te kunnen doen en 21,3% geeft aan dat ze het zich niet kunnen veroorloven om één week vakantie buitenshuis te nemen. Aan de andere kant van het spectrum zegt 0,9% van de Belgische bevolking dat ze zich thuis geen internetverbinding kunnen veroorloven en voor 1,6% is het op financieel vlak niet mogelijk zich twee paar schoenen te veroorloven.
De situatie verschilt sterk van gewest tot gewest
De cijfers tonen duidelijke verschillen tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Vlaams Gewest en het Waals Gewest. Brussel heeft voor de meeste componenten de hoogste deprivatiepercentages: 38,2% is bijvoorbeeld niet in staat om het hoofd te bieden aan een onverwachte uitgave, tegenover 31,1% in Wallonië en 13,2% in Vlaanderen. Over het algemeen heeft het Vlaams Gewest systematisch de laagste deprivatiepercentages: 2,7% is bijvoorbeeld niet in staat om rekeningen op tijd te betalen, tegenover 8,0% in Wallonië en 8,4% in Brussel. Wallonië valt vaak tussen deze twee uitersten in, maar blijft voor het merendeel van de indicatoren boven het nationale niveau, zoals de onmogelijkheid om versleten of beschadigd meubilair te vervangen, waarmee 22,5% van de Waalse inwoners te kampen heeft, tegenover 15,5% op nationaal niveau.
Tabel. Criteria van materiële en sociale deprivatie per gewest
Onmogelijkheid om ... (wegens financiële redenen) | België | Brussels Hoofdstedelijk Gewest | Vlaams Gewest | Waals Gewest |
---|---|---|---|---|
tijdig betalingen te kunnen doen | 5,0% | 8,4% | 2,7% | 8,0% |
een week vakantie per jaar te nemen buitenshuis | 21,3% | 30,3% | 14,7% | 30,4% |
minstens om de twee dagen vlees, kip, vis of vegetarisch equivalent te eten | 4,2% | 10,0% | 1,7% | 7,0% |
een onverwachte uitgave te doen | 21,5% | 38,2% | 13,2% | 31,1% |
zich een eigen wagen te veroorloven | 6,1% | 18,4% | 3,9% | 6,1% |
de woning degelijk te verwarmen | 4,9% | 9,0% | 2,3% | 8,3% |
beschadigde of versleten meubels te vervangen | 15,5% | 26,4% | 9,7% | 22,5% |
versleten kledij te vervangen door nieuwe kledij | 8,1% | 17,2% | 5,7% | 9,5% |
twee paar schoenen in goede staat (waarvan één paar gesloten schoenen) | 1,6% | 2,5% | 0,9% | 2,7% |
thuis toegang tot internet te hebben | 0,9% | 3,0% | 0,5% | 0,9% |
minstens éénmaal per maand met vrienden of familie af te spreken om iets te eten of te drinken | 10,1% | 15,9% | 6,9% | 14,0% |
regelmatig deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten zoals sport, film, concerten, enz. | 12,8% | 18,1% | 7,6% | 20,6% |
wekelijks een bedrag uit te geven voor persoonlijke behoeften | 12,9% | 22,2% | 7,0% | 20,6% |
SMSD - Ernstige materiële en sociale deprivatie (7 van de 13 items) | 6,1% | 13,6% | 3,4% | 8,6% |
MSD - Materiële en sociale deprivatie (5 van de 13 items) | 11,2% | 21,3% | 6,5% | 16,2% |
Een onverwachte uitgave veroorloven: een neerwaartse trend
Op nationaal niveau is het aandeel Belgen dat zegt zich geen onverwachte uitgave (van ongeveer 1.400 euro) te kunnen veroorloven, van 25,3% in 2019 naar 21,5% gegaan in 2024, wat een daling is over de waargenomen periode. Deze trend verschilt van gewest tot gewest.
- Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: het aandeel getroffenen (38,2% in 2024) is relatief stabiel gebleven sinds 2019 (37,7% in 2019).
- Het Vlaams Gewest: een daling, van 15,9% naar 13,2% in dezelfde periode.
- Het Waals Gewest: ook een daling, van 38,3% naar 31,1%.
Een provinciale blik uitgebreid naar 4 deprivatiecriteria.
In 2024 biedt Statbel voor het eerst niet alleen een uitsplitsing per provincie van de indicatoren voor materiële en sociale deprivatie (MSD) en ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD), maar ook van vier van hun componenten:
- Onmogelijkheid om rekeningen op tijd te betalen,
- Onmogelijkheid om onverwachte uitgaven te doen,
- Onmogelijkheid om minstens om de twee dagen vlees, kip, vis of een vegetarisch alternatief te eten
- Onmogelijkheid om het huis voldoende te verwarmen.
Tot nu toe waren de provinciale resultaten enkel gericht op de algemene MSD- en SMSD-indicatoren. Deze meer gedetailleerde gegevens bieden nu een genuanceerder beeld van de moeilijkheden waarmee huishoudens te kampen hebben, waardoor het mogelijk wordt om de omvang van bepaalde vormen van deprivatie specifiek per provincie te meten.
Onderstaande tabel toont de resultaten voor de vier genoemde criteria en voor de MSD- en SMSD-indicatoren per provincie:
Onmogelijkheid om rekeningen op tijd te betalen* | Onmogelijkheid om onverwachte uitgaven te doen* | Onmogelijkheid om minstens om de twee dagen vlees of een equivalent te eten* | Onmogelijkheid om het huis voldoende te verwarmen* | MSD - Materiële en sociale deprivatie | SMSD - Ernstige materiële en sociale deprivatie | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Brussels Hoofdstedelijk Gewest | 8,4% | 38,2% | 10,0% | 9,0% | 21,3% | 13,6% | |
Provincie Antwerpen | 2,8% | 18,2% | 2,5% | 1,8% | 8,1% | 4,4% | |
Provincie Limburg | 2,7% | 10,1% | 1,3% | 1,6% | 4,6% | 2,3% | |
Provincie Oost-Vlaanderen | 3,7% | 14,5% | 0,9% | 2,8% | 9,1% | 4,8% | |
Provincie Vlaams-Brabant | 1,9% | 9,4% | 2,0% | 2,9% | 5,1% | 2,3% | |
Provincie West-Vlaanderen | 2,1% | 9,9% | 1,2% | 2,4% | 3,7% | 2,2% | |
Provincie Waals-Brabant | 5,1% | 23,2% | 6,0% | 11,3% | 14,6% | 8,0% | |
Provincie Henegouwen | 12,9% | 40,7% | 9,7% | 8,2% | 22,6% | 13,2% | |
Provincie Luik | 5,2% | 27,2% | 5,1% | 8,5% | 11,8% | 4,5% | |
Provincie Luxemburg | 3,8% | 25,1% | 5,8% | 9,5% | 13,0% | 6,6% | |
Provincie Namen | 5,9% | 24,2% | 5,4% | 5,1% | 12,3% | 6,9% | |
*Wegens financiële redenen |
De geografische verschillen zijn duidelijk zichtbaar wanneer de gegevens worden uitgesplitst naar provincie. Over het algemeen hebben het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en bepaalde Waalse provincies (zoals Henegouwen) de hoogste percentages voor verschillende indicatoren. Zo bedraagt het percentage van personen die geen onverwachte uitgave kunnen doen 38,2% in Brussel en 40,7% in Henegouwen, terwijl het lager blijft in West-Vlaanderen (9,9%) en Vlaams-Brabant (9,4%). Deze verschillen worden ook weerspiegeld in de algemene MSD- en SMSD-indicatoren. Henegouwen heeft een materiële en sociale deprivatiepercentage (MSD) van 22,6% en een ernstige deprivatiepercentage (SMSD) van 13,2%, tegenover bijvoorbeeld 3,7% en 2,2% in West-Vlaanderen.
[1] Impact COVID-19-crisis op resultaten van de SILC 2020
Percentage van de bevolking dat ernstig materieel en sociaal gedepriveerd is (SMSD)
Ernstige materiële en sociale deprivatie - België | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 |
---|---|---|---|---|---|---|
Totaal | 6,3% | 6,7% | 6,3% | 5,8% | 6,1% | 6,1% |
Per gewest | ||||||
Brussels Hoofdstedelijk Gewest | 13,7% | 13,5% | 11,5% | 11,6% | 13,7% | 13,6% |
Vlaams Gewest | 3,6% | 3,9% | 4,4% | 3,2% | 3,4% | 3,4% |
Waals Gewest | 8,6% | 9,5% | 8,0% | 8,7% | 8,5% | 8,6% |
Per geslacht | ||||||
Mannen | 6,2% | 6,5% | 6,2% | 5,5% | 6,0% | 5,8% |
Vrouwen | 6,4% | 6,9% | 6,4% | 6,1% | 6,2% | 6,4% |
Per leeftijdsgroep | ||||||
0-17 | 8,4% | 8,1% | 8,6% | 7,7% | 7,6% | 7,8% |
18-24 | 4,9% | 5,8% | 4,7% | 4,7% | 4,3% | 6,3% |
25-49 | 6,3% | 7,0% | 6,6% | 6,0% | 7,1% | 6,5% |
50-64 | 7,2% | 7,5% | 6,8% | 6,2% | 6,0% | 6,7% |
65+ | 3,1% | 4,0% | 3,0% | 3,5% | 3,6% | 3,1% |
Per type van huishouden | ||||||
1 volwassene met kind(eren) | 17,2% | 19,3% | 16,9% | 17,5% | 14,5% | 13,1% |
2 volwassenen met kind(eren) | 5,0% | 5,2% | 5,6% | 4,7% | 5,2% | 6,0% |
2 volwassenen zonder kind, van wie minstens 1 ouder dan 64 jaar | 2,0% | 2,1% | 2,5% | 2,0% | 1,9% | 1,5% |
2 volwassenen zonder kind, jonger dan 65 jaar | 4,2% | 4,9% | 3,4% | 3,3% | 3,1% | 2,9% |
Alleenstaand | 11,1% | 11,6% | 9,6% | 9,8% | 10,5% | 9,4% |
Andere | 4,4% | 4,7% | 4,2% | 5,1% | 6,4% | 5,8% |
Percentage van de bevolking dat materieel en sociaal gedepriveerd is (MSD)
Materiële en sociale deprivatie - België | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 |
---|---|---|---|---|---|---|
Totaal | 11,0% | 11,0% | 10,2% | 9,5% | 10,4% | 11,2% |
Per gewest | ||||||
Brussels Hoofdstedelijk Gewest | 21,2% | 20,5% | 17,2% | 17,5% | 19,2% | 21,3% |
Vlaams Gewest | 6,5% | 6,6% | 6,7% | 5,4% | 6,0% | 6,5% |
Waals Gewest | 15,9% | 15,8% | 14,1% | 14,4% | 15,5% | 16,2% |
Per geslacht | ||||||
Mannen | 10,8% | 10,6% | 9,9% | 8,9% | 9,9% | 10,5% |
Vrouwen | 11,3% | 11,5% | 10,4% | 10,1% | 10,9% | 11,8% |
Per leeftijdsgroep | ||||||
0-17 | 13,1% | 11,9% | 12,1% | 10,7% | 11,7% | 13,8% |
18-24 | 8,6% | 10,4% | 10,9% | 8,5% | 10,0% | 11,3% |
25-49 | 11,4% | 11,4% | 10,6% | 9,8% | 11,5% | 11,6% |
50-64 | 12,7% | 13,2% | 11,4% | 10,8% | 11,0% | 12,5% |
65+ | 7,0% | 7,2% | 5,9% | 6,6% | 6,6% | 6,0% |
Per type van huishouden | ||||||
1 volwassene met kind(eren) | 29,7% | 28,6% | 24,6% | 26,1% | 23,4% | 24,4% |
2 volwassenen met kind(eren) | 8,6% | 9,2% | 9,2% | 7,5% | 9,1% | 10,8% |
2 volwassenen zonder kind, van wie minstens 1 ouder dan 64 jaar | 4,9% | 4,4% | 4,4% | 4,1% | 4,0% | 3,5% |
2 volwassenen zonder kind, jonger dan 65 jaar | 8,6% | 7,5% | 5,5% | 5,3% | 6,5% | 7,0% |
Alleenstaand | 18,4% | 18,7% | 15,8% | 16,9% | 16,8% | 16,1% |
Andere | 7,6% | 7,6% | 7,5% | 8,4% | 10,3% | 9,3% |
Doel en korte beschrijving.
EU-SILC (European Union – Statistics on Income and Living Conditions) is een enquête naar inkomens en levensomstandigheden en een belangrijk instrument om zowel op Belgisch als op Europees niveau armoede en sociale uitsluiting in kaart te brengen.
De doelstelling van deze enquête is te komen tot een globaal kader voor de productie van 'communautaire' statistische gegevens betreffende inkomen en levensomstandigheden (EU-SILC), met inbegrip van zowel coherente cross-sectionele als longitudinale gegevens over inkomen en armoede (niveau, samenstelling, ...) op nationaal en Europees niveau.
De enquête wordt in België en in de andere EU-lidstaten uitgevoerd en wordt gecoördineerd door de statistische dienst van de Europese Unie, EUROSTAT. In België wordt de SILC georganiseerd door Statbel (Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium).
Populatie
Private huishoudens in België
Dataverzamelingsmethode en eventuele steekproefomvang
CAPI (Computer Assisted Personal Interview) – CATI (Computer Assisted Telephone Interview)
Respons
± 60% (N= ± 6.000 huishoudens)
Frequentie
Jaarlijks.
Timing publicatie
Eerste trimester na enquêtejaar
Formulieren
Definities
Risico op armoede of sociale uitsluiting (AROPE)
Risico op armoede of sociale uitsluiting, afgekort AROPE, verwijst naar de situatie waarin personen geconfronteerd worden met minstens één van de 3 volgende armoederisico’s: monetaire armoede, ernstige materiële en sociale deprivatie of leven in een huishouden met zeer lage werkintensiteit. De AROPE-graad, het aandeel van de totale bevolking dat een risico op armoede of sociale uitsluiting loopt, is de belangrijkste indicator om toezicht te houden op het ‘EU 2030’-streefdoel inzake armoede en sociale uitsluiting.
Armoederisico = Risico op monetaire armoede (AROP)
Het armoederisico (AROP) verwijst naar het percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen (na sociale transfers) dat onder de armoededrempel ligt.
De indicator meet geen rijkdom of armoede in sé, maar een laag inkomen in vergelijking met anderen in dat land. Dit impliceert niet noodzakelijk een lage levensstandaard.
Armoederisico voor sociale transfers: Percentage personen waarvan het equivalent inkomen na deductie van alle sociale transfers onder de armoededrempel valt.
Armoederisico voor sociale transfers, exclusief pensioenen: Percentage personen waarvan het equivalent inkomen na deductie van sociale transfers, met uitzondering van pensioen, onder de armoededrempel valt.
Materiële en sociale deprivatie (MSD) en Ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD)
De mate van materiële en sociale deprivatie is een indicator die het onvermogen uitdrukt om sommige items die door de meeste mensen worden beschouwd als wenselijk of zelfs noodzakelijk om een adequaat leven te leiden, te veroorloven. De indicator maakt onderscheid tussen personen die een bepaald goed, een bepaalde dienst of een bepaalde activiteit niet kunnen betalen en degenen die dit goed of deze dienst niet hebben om een andere reden, bijvoorbeeld omdat ze het niet willen of niet nodig hebben.
De EU-SILC enquête bevraagt huishoudens naar hun financiële (on)mogelijkheid om:
- Rekeningen op tijd te betalen
- Een week vakantie per jaar buitenshuis te nemen
- Minstens om de twee dagen vlees, kip, vis of een vegetarisch alternatief te eten
- Een onverwachte uitgave te doen
- Zich een eigen wagen te veroorloven
- Het huis voldoende te verwarmen
- Beschadigde of versleten meubels te vervangen
Daarenboven worden personen gevraagd naar hun individuele financiële (on)mogelijkheid om:
- Versleten kledij te vervangen door nieuwe kledij
- Twee paar schoenen in goede staat te hebben
- Thuis toegang tot internet te hebben
- Minstens éénmaal per maand met vrienden of familie af te spreken om iets te eten of te drinken
- Regelmatig deel te nemen aan vrijetijdsactiviteiten
- Wekelijks een bedrag uit te geven voor persoonlijke behoeften
Materiële en sociale deprivatie (MSD) wordt gedefinieerd als het gedwongen onvermogen om te betalen voor ten minste 5 van de bovengenoemde items.
Ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD) wordt gedefinieerd als het gedwongen onvermogen om te betalen voor ten minste 7 van de bovengenoemde items.
Lage werkintensiteit (LWI)
De indicator personen die leven in huishoudens met een zeer lage werkintensiteit, wordt gedefinieerd als het aantal personen in een huishouden waar de leden in beroepsactieve leeftijd minder dan 20% van hun totale potentieel werkten gedurende de voorgaande twaalf maanden.
De werkintensiteit van een huishouden is de verhouding van het totale aantal maanden dat alle leden van het huishouden in de werkende leeftijd hebben gewerkt tijdens het inkomensreferentiejaar en het totale aantal maanden dat dezelfde leden van het huishouden theoretisch in dezelfde periode zouden kunnen gewerkt hebben.
Een werknemer in de werkende leeftijd is een persoon van 18-59 jaar, met uitsluiting van studenten in de leeftijdsgroep tussen 18 en 24 jaar.
Huishoudens die alleen uit kinderen, studenten van minder dan 25 jaar en/of mensen van 60 jaar of ouder bestaan, zijn volledig uitgesloten van de indicatorberekening.
Onderwijsniveau
Laaggeschoolden zijn die personen die maximaal een diploma hebben van het lager secundair onderwijs. Middengeschoolden zijn personen die een diploma behaald hebben van het hoger secundair onderwijs, maar geen diploma van het hoger onderwijs. Hooggeschoolden hebben een diploma van het hoger onderwijs.
Opmerkingen
Breuk in de reeks in 2013 betreffende de werklozen - Tot 2012 werden bruggepensioneerden op basis van de aard van hun inkomen beschouwd als werklozen.
Vanaf 2013 werd deze categorie mensen ingedeeld bij de gepensioneerden, mensen met vervroegd pensioen of mensen ter beschikking gesteld voorafgaand aan het pensioen. Dat sluit beter aan bij de onderverdeling die Eurostat beoogt, en waarin staat dat bruggepensioneerden alleen als werklozen mogen worden beschouwd als ze de intentie hebben om de arbeidsmarkt opnieuw te betreden.
De stijging van het armoedecijfer bij werklozen in 2013 heeft dus een technische oorzaak en geeft geen wijziging van de reële situatie weer.
SILC 2016 tot 2018: cijfers herzien op 12/03/2020
SILC 2019: breuk in tijdsreeks als gevolg van een ingrijpende hervorming van de enquête
SILC 2020: Impact COVID-19 situatie op resultaten SILC 2020
SILC 2021: Vanaf SILC 2021 wordt ‘onroerende voorheffing’ opgenomen in het beschikbaar inkomen.
Wetgeving
EU-SILC 2004 tot 2020 werd uitgevoerd onder een kaderverordening, verplicht voor alle EU lidstaten: VERORDENING (EG) Nr. 1177/2003 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 16 juni 2003 inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC).
Vanaf SILC 2021 is er de VERORDENING (EU) 2019/1700 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Deze kaderverordening voor geïntegreerde Europese sociale statistieken (IESS) en de onderliggende uitvoeringsverordeningen voor EU-SILC vormen het nieuwe juridisch kader. De uitwerking van de statistische infrastructuur onder IESS wordt ondersteund door middel van Europese subsidies.