5,8% van de Belgische bevolking woont in een woning die in de winter niet comfortabel verwarmd kan worden en 13,0% woont in een woning die in de zomer niet comfortabel koel gehouden kan worden. Er zijn ook significante verschillen naar socio-economische factoren, zoals armoedestatus, huishoudtype en woonstatus. Dit is in het bijzonder het geval voor mensen in ernstige materiële en sociale deprivatie, van wie een kwart in een woning leeft die in de winter niet comfortabel verwarmd kan worden, en 40% in een woning leeft die in de zomer niet comfortabel koel gehouden kan worden. Dat blijkt uit nieuwe resultaten die Statbel, het Belgische statistiekbureau, publiceert naar aanleiding van de internationale dag voor de uitroeiing van armoede. De cijfers komen uit de enquête naar de inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) van 2023, waarbij meer dan 6.400 Belgische huishoudens werden bevraagd over hun inkomen, levensomstandigheden en de energetische efficiëntie van hun woning.
- 5,8% van de Belgische bevolking woont in een woning die in de winter niet comfortabel verwarmd kan worden en 13,0% woont in een woning die in de zomer niet comfortabel koel gehouden kan worden.
- 75,4% van de personen die ernstig materieel en sociaal gedepriveerd zijn (SMSD) kan hun huis in de winter comfortabel verwarmen, een lager percentage dan voor de niet-SMSD-personen (95,6%).
- In de zomer kan 59,8% van de SMSD-personen hun huis comfortabel koel houden, tegenover 88,8% van de niet-SMSD-personen.
- 16,6% van de SMSD-personen woont in een huis dat in de afgelopen vijf jaar minstens één energiebesparende renovatie heeft ondergaan, tegenover 33% van de niet-SMSD-personen.
- Wat de raamtypen betreft, zijn de SMSD-personen het slechtst af. 0,8% van hen heeft driedubbel glas, vergeleken met 6,3% van de niet-SMSD-personen, terwijl 11,8% enkel glas heeft, een veel hoger cijfer dan de 2,2% die bij niet-SMSD-personen wordt waargenomen.
- SMSD-personen wonen ook vaker in oudere woningen. 28,5% van de SMSD-personen wonen in woningen die voor 1945 gebouwd werden, tegenover 20,3% van de niet-SMSD-personen, en 8,5% woont in recente woningen (gebouwd tussen 2001 en 2020), tegenover 19,9% van de niet-SMSD-personen.
De woning comfortabel kunnen verwarmen in de winter
94,2% van de Belgische bevolking woont in een woning waarvan de isolatie en het verwarmingssysteem het mogelijk maken deze in de winter comfortabel warm te houden. Met andere woorden, 5,8% van de Belgische bevolking woont in een woning die in de winter niet comfortabel verwarmd kan worden.
- 88,4% van de personen met een monetair armoederisico (AROP) kan hun woning in de winter comfortabel verwarmd houden, tegenover 95,1% van de niet-AROP-populatie.
- 84,4% van personen die in een huishouden met lage werkintensiteit (LWI) wonen, verklaart dat ze hun woning in de winter comfortabel verwarmd kunnen houden, daar waar dit 95,1% is voor de niet-LWI-personen.
- 75,4% van de personen die ernstig materieel en sociaal gedepriveerd (SMSD) zijn, kan hun woning in de winter comfortabel verwarmen, terwijl dit 95,6% is voor de niet-SMSD-populatie.
- 86,1% van de personen die het risico lopen op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) kan hun woning in de winter comfortabel verwarmd houden, tegenover 96,1% van de niet-AROPE-personen.
De mogelijkheid om de woning in de winter comfortabel te verwarmen verschilt naar gelang de woonstatus. Zo zegt 97,0% van de eigenaars dat ze hun huis comfortabel verwarmd kunnen houden, terwijl dit cijfer voor huurders tot 86,6% daalt, een verschil van bijna 10 procentpunten.
De mogelijkheid om de woning warm te houden verschilt ook naar gelang het huishoudtype. Huishoudens bestaande uit twee volwassenen met één of meer kinderen bereiken met 96,3% het hoogste percentage. Dit cijfer daalt tot 86,2% voor alleenstaande ouders met kind(eren), wat het laagste percentage van alle onderzochte groepen is.
Een uitsplitsing naar inkomenskwintiel toont dat personen in het eerste inkomenskwintiel (de 20% met de laagste inkomens) de grootste moeilijkheden ondervinden om hun huis comfortabel warm te houden. 87,9% van deze personen woont in een woning die in de winter comfortabel verwarmd kan worden. Dit cijfer verbetert geleidelijk naarmate het inkomen stijgt. De personen in het derde kwintiel bereiken 95,7%, terwijl degenen in het vijfde kwintiel (de 20% met de hoogste inkomens) met 97,5% het hoogste percentage vertonen.
De woning comfortabel koel kunnen houden in de zomer
87,0% van de Belgische bevolking woont in een woning waarvan de isolatie het mogelijk maakt deze in de zomer comfortabel koel te houden.
- Personen met een risico op monetaire armoede (AROP) hebben het moeilijker om hun woning in de zomer comfortabel koel te houden. 76,9% van hen verklaart dat ze voor een comfortabele temperatuur kunnen zorgen, tegenover 88,4% van de niet-AROP-personen.
- Personen die in een huishouden met lage werkintensiteit (LWI) wonen, worden ook getroffen: 72,7% kan hun woning in de zomer comfortabel koel houden, tegenover 88,0% van de niet-LWI personen.
- Personen die ernstig materieel en sociaal gedepriveerd zijn (SMSD) ondervinden de grootste moeilijkheden om in de zomer hun woning koel te houden. 59,8% van deze personen slaagt erin, tegenover 88,8% van de niet-SMSD-personen.
- 75,4% van de personen die het risico lopen op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) kan hun woning koel houden tegenover 89,6% van de niet-AROPE-personen.
De mogelijkheid om de woning in de zomer koel te houden houdt ook verband met de woonstatus. Er zijn meer eigenaars die in een woning wonen die in de zomer comfortabel koel kan worden gehouden (90,7%) dan huurders (77,0%).
Er is ook een verband tussen het huishoudtype en de mogelijkheid om de woningen in de zomer koel te houden. Huishoudens met twee volwassenen, van wie ten minste één 65 jaar of ouder is, hebben de grootste kans om hun huis in de zomer koel te kunnen houden: 91,4% van hen verklaart dit te kunnen. Alleenstaande ouders met kind(eren) behoren tot degenen die het meest getroffen worden door de zomerhitte : 79,6% kan hun woning koel houden.
De mogelijkheid om in de zomer de woning koel te houden hangt sterk samen met het inkomensniveau. Personen in het eerste inkomenskwintiel (de 20% met de laagste inkomens) worden het hardst getroffen: 79,8% woont in een woning die in de zomer comfortabel koel kan worden gehouden. Dit cijfer verbetert geleidelijk naarmate het inkomen stijgt. De personen in het derde kwintiel bereiken 90,2%, terwijl degenen in het vijfde kwintiel (de 20% met de hoogste inkomens) met 90,3% het hoogste percentage hebben.
Energiebesparende renovatie (thermische isolatie, ramen of verwarmingssysteem)
Uit de SILC 2023-enquête blijkt dat 32% van de Belgische bevolking in een woning woont die in de afgelopen vijf jaar minstens één energiebesparende renovatie heeft ondergaan, zoals thermische isolatie, de vervanging van ramen of de verbetering van het verwarmingssysteem. Meer specifiek woont 7,3% in een woning waarin drie of meer maatregelen werden getroffen, 8,1% in een woning met twee maatregelen en 16,6% in een woning met één maatregel.
- Minder personen met een risico op monetaire armoede (AROP) wonen in een woning die de afgelopen vijf jaar ingrijpend werd gerenoveerd. 19,9% van de AROP-personen woont in een woning waarin minstens één maatregel werd getroffen, vergeleken met 33,7% van de niet-AROP-personen.
- Personen die in huishoudens met een lage werkintensiteit (LWI) wonen, wonen gemiddeld ook in woningen die minder energiebesparende renovaties hebben ondergaan. Meer specifiek woont 18,6% van de LWI-personen in een woning die de afgelopen vijf jaar minstens één energiebesparende renovatie heeft ondergaan, tegenover 35,6% van de niet-LWI personen.
- Dit verschil is ook zichtbaar bij personen die ernstig materieel en sociaal gedepriveerd zijn (SMSD), van wie 16,6% in woningen woont die in de afgelopen vijf jaar ten minste één energiebesparende renovatie hebben ondergaan, vergeleken met 33,0% van de niet-SMSD-personen.
- Personen die het risico lopen op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) wonen gemiddeld in woningen die minder energiebesparende renovaties hebben ondergaan. 19,5% van de AROPE-personen woont in een woning die minstens één energiebesparende renovatie heeft ondergaan, tegenover34,9% van de niet-AROPE-personen.
De woonstatus houdt ook verband met de renovatiemaatregelen. Meer specifiek wonen eigenaars in woningen waarin de afgelopen vijf jaar gemiddeld meer energierenovatiemaatregelen werden getroffen dan huurders. 37,1% van de woningen van eigenaars heeft minstens één energiebesparende renovatie ondergaan, tegenover 18,4% van de woningen van huurders .
Type ramen die geïnstalleerd zijn in Belgische woningen
83,9% van de Belgische bevolking heeft ramen met dubbel glas. 6,0% heeft driedubbel glas of meer en 2,7% heeft een combinatie van dubbel en driedubbel glas. Een minderheid (2,8%) heeft alleen ramen met enkel glas, terwijl 4,5% een combinatie van enkel en dubbel/driedubbel glas heeft.
- De personen met een monetair armoederisico (AROP) zijn minder goed uitgerust wat betreft de energie-efficiëntie van hun ramen. 1,2% van deze personen heeft driedubbel glas of meer, tegenover 6,6% van de niet-AROP-personen. Daarnaast heeft 6,0% van de AROP-personen enkel glas, een hoger percentage dan de 2,3% van de niet-AROP-personen die enkel glas hebben.
- De personen die in huishoudens met een lage werkintensiteit (LWI) wonen, hebben ook minder vaak ramen die een hoge energie-efficiëntie bieden. 1,1% van deze huishoudens heeft ramen met driedubbel glas of meer, en 6,5% heeft enkel glas, vergeleken met 7,1% van de niet-LWI-personen die ramen met driedubbel glas hebben en 2,0% die enkel glas hebben.
- De personen die ernstig materieel en sociaal gedepriveerd zijn (SMSD), zijn het slechtst af wat de raamtypes betreft. 0,8% van hen heeft driedubbel glas, tegenover 6,3% van de niet-SMSD-personen, terwijl 11,8% enkel glas heeft, een veel hoger cijfer dan de 2,2% die bij niet-SMSD-personen wordt waargenomen.
- De personen die het risico lopen op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) zijn ook in een nadelige situatie: 1,4% van deze personen heeft driedubbel glas, terwijl 6,7% ramen met enkel glas heeft. Ter vergelijking: 7,0% van de niet-AROPE-personen heeft driedubbel glas en 1,9% heeft enkel glas.
Bouwjaar van de woningen
Tot slot werd in de SILC 2023-enquête ook gekeken naar het jaar waarin de woningen van huishoudens werden gebouwd, afhankelijk van hun situatie. Daaruit blijkt dat:
- De personen met een monetair armoederisico (AROP) vaker in oudere woningen wonen . 28,5% van de AROP-personen woont in woningen die voor 1945 werden gebouwd, terwijl 25,3% in woningen woont die tussen 1946 en 1960 werden gebouwd. 8,3% van de AROP-personen woont in recentere woningen, die tussen 2001 en 2020 werden gebouwd, tegenover 20,7% van de niet-AROP-personen.
- Personen die in huishoudens met een lage werkintensiteit (LWI) wonen, ook een grotere kans hebben om in oude woningen te wonen. 28,5% van de LWI-personen woont in woningen die voor 1945 werden gebouwd en 23,5% woont in woningen die tussen 1946 en 1960 werden gebouwd. 10,5% woont daarentegen in woningen die tussen 2001 en 2020 werden gebouwd, vergeleken met 22,2% van de niet-LWI-personen.
- De personen die ernstig materieel en sociaal gedepriveerd zijn (SMSD), ook een grotere kans hebben om in oude woningen te wonen. 28,5% van de SMSD-personen wonen in woningen die voor 1945 gebouwd werden, tegenover 20,3% van de niet-SMSD-personen. 8,5% woont in een recente woning (gebouwd tussen 2001 en 2020), tegenover 19,9% van de niet-SMSD-personen.
- De personen die het risico lopen op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) ook vaker in oudere woningen wonen: 26,6% woont in woningen die voor 1945 werden gebouwd en 24,9% in woningen die tussen 1946 en 1960 werden gebouwd. Ter vergelijking, 8,9% van de AROPE-personen woont in recentere woningen, die tussen 2001 en 2020 werden gebouwd, tegenover 21,5% van de niet-AROPE-personen.
18,6% van de bevolking wordt met armoede of sociale uitsluiting geconfronteerd
Ter herinnering: 2.150.000 Belgen, of 18,6% van de bevolking, lopen een risico op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) op basis van de enquête naar de inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC).
Personen met een risico op armoede of sociale uitsluiting bevinden zich in minstens één van deze situaties:
- Ze hebben een beschikbaar inkomen dat lager ligt dan de armoededrempel, die 1.450 euro bedraagt voor een alleenstaande (AROP) en 3.045 euro voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen. In 2023 liep 12,3% van de bevolking dat monetaire armoederisico.
- Ze wonen in een huishouden met lage werkintensiteit (LWI). Dat betekent dat in hun huishouden de leden op beroepsactieve leeftijd de voorbije 12 maanden minder dan 20% van hun potentieel gewerkt hebben. Dat was het geval voor 10,5% van de bevolking.
- Ze verkeren in een situatie van ernstige materiële en sociale deprivatie (SMSD). Ze kunnen dus bepaalde goederen, diensten of activiteiten niet betalen, terwijl die door de meeste mensen als noodzakelijk of wenselijk worden beschouwd om een behoorlijk leven te leiden. In 2023 was dat het geval bij 6,1% van de bevolking.