Armoede-indicatoren in België in 2017 (EU-SILC)

Huishoudens
Armoede-indicatoren in België in 2017 (EU-SILC)

Werklozen, eenoudergezinnen en personen met de laagste opleiding meest kwetsbaar voor armoede

Vandaag publiceert Statbel, het Belgische statistiekbureau, de nieuwe armoedecijfers voor 2017 uit de enquête naar de inkomens en levensomstandigheden. Dit zijn de belangrijkste conclusies:

  • In 2017 werd 15,9 % van de Belgische bevolking beschouwd als een risicogroep voor monetaire armoede. Het gaat om mensen die in een huishouden wonen waarvan het totale beschikbare inkomen lager ligt dan 1.139 euro per maand voor een alleenstaande.
  • 13,5% van de bevolking leeft in een huishouden met een lage werkintensiteit.
  • 5,1% van de Belgen werd in 2017 geconfronteerd met ernstige materiële deprivatie.
  • Mensen die te maken krijgen met minstens één van bovenstaande situaties, worden beschouwd als risicogroep voor armoede of sociale uitsluiting volgens de Europese armoede-indicator in het kader van de Europa 2020-strategie. Voor 2017 betrof dit 20,3% van de bevolking.

Specifieke bevolkingsgroepen lopen een groter risico dan anderen

Werklozen[1] (49,1%) zijn een stuk kwetsbaarder voor monetaire armoede dan de werkende bevolking (5%). Hetzelfde geldt voor leden van eenoudergezinnen (39,7%), die een hoger risico lopen dan bijvoorbeeld een gezin met twee volwassenen en twee kinderen (8,5%), en voor huurders (36,4%) in vergelijking met zij die eigenaar zijn van hun woning (8,8%).

Ten slotte is sinds het begin van de metingen de kloof tussen de laagst opgeleiden, die hoogstens een diploma lager secundair onderwijs hebben, en hoger opgeleiden groter geworden. Eerstgenoemden hebben een percentage van monetaire armoede van 27,2%, vergeleken met 6,4% voor de hoogst opgeleiden.

Grafiek 1: Evolutie van het risico op monetaire armoede volgens opleidingsniveau van 2004 tot 2017 (%)

G_SILC2017_nl.png

Ook de Europese armoede-indicator toont dat diezelfde groepen een groter risico hebben op armoede of sociale uitsluiting: 65,9% voor werklozen, 49,7% voor eenoudergezinnen, 44,7% voor huurders en 33,6% voor laagopgeleiden.

Deze resultaten zijn gebaseerd op de EU-SILC-enquête 2017. De enquête wordt sinds 2004 georganiseerd door Statbel en bevraagt jaarlijks ongeveer 6.000 Belgische huishoudens.
Via deze enquête, die op Europees niveau is geharmoniseerd, worden de voornaamste evoluties op vlak van armoede en sociale uitsluiting opgevolgd.

Risico op armoede of sociale uitsluiting

 

Mensen met een risico op monetaire armoede (%)

Mensen uit een huishouden dat met ernstige materiële deprivatie wordt geconfronteerd (%)

Mensen (jonger dan 60 jaar) uit een huishouden met een lage arbeidsintensiteit (%)

Risico op armoede of sociale uitsluiting (Europese indicator) (%)

Totaal

15.9%

5.1%

13.5%

20.3%

LEEFTIJD

 

 

 

 

0-17 jaar

18.6%

6.5%

12.7%

22.0%

18-64 jaar

15.0%

5.5%

13.7%

20.7%

65 jaar en +

16.0%

2.2%

.

17.1%

STATUUT HOOFDACTIVITEIT

Werkende

5.0%

1.8%

0.2%

6.4%

Werkloos

49.1%

19.5%

58.6%

65.9%

Pensioen/Brugpensioen

13.7%

2.3%

57.8%

16.3%

Inactief, andere

32.7%

10.6%

35.3%

44.0%

GESLACHT

Man

14.9%

4.8%

12.6%

19.1%

Vrouw

16.9%

5.4%

14.4%

21.4%

SOORT HUISHOUDEN

1 persoon

21.9%

9.1%

29.5%

30.4%

2 volwassenen < 65 jaar zonder kinderen

8.9%

4.1%

13.1%

16.1%

2 volwassenen, minstens 1 > 65 jaar, zonder kinderen

14.8%

1.7%

42.5%

17.3%

Overig huishouden zonder kinderen

8.0%

1.8%

9.5%

12.7%

Alleenstaande ouder met kind(eren)

39.7%

16.7%

35.5%

49.7%

2 volwassenen, 1 kind

12.7%

3.9%

6.0%

15.1%

2 volwassenen, 2 kinderen

8.5%

2.6%

6.0%

10.9%

2 volwassenen, 3 kinderen of +

19.1%

4.2%

10.9%

20.5%

Overig huishouden met kind(eren)

20.8%

7.0%

10.6%

23.1%

[1] In de SILC-enquête wordt een persoon op basis van een zelfbepaalde status als "werkloos" beschouwd: hij heeft verklaard dat hij voor ten minste 7 van de 12 maanden werkloos is.