HBS FAQ

Sinds 1853 voert Statbel het huishoudbudgetonderzoek (HBO, in het Engels HBS: Household Budget Survey) uit. Het doel van deze enquête is om de uitgaven van particuliere huishoudens in kaart te brengen en hierover beschrijvende gegevens te verstrekken in relatie tot bepaalde huishoudkarakteristieken. Daar deze enquête heel wat unieke informatie verzamelt, worden de resultaten veelvuldig gebruikt als hulpmiddel bij het vaststellen, volgen en evalueren van het uitgavenpatroon van de huishoudens.

Voor EU-HBS is er geen Europese kaderverordening. De enquête is dus niet verplicht voor de EU lidstaten. EU-HBS wordt uitgevoerd op basis van een ‘gentlemen’s agreement’. Dit akkoord werd bereikt in het statistisch programma Comité tijdens zijn vergadering van 1989.

De doelstelling is te komen tot een globaal kader voor de productie van ‘communautaire’ statistische gegevens betreffende de consumptie van huishoudens (EU-HBS) op basis van transversale gegevens (bedrag, samenstelling…) over de posten van hun budget.

De gentlemen’s agreement bevat richtlijnen omtrent de HBS productie die aangeraden worden aan alle EU-landen zodat de resultaten internationaal maximaal vergelijkbaar zijn. Het gaat bijvoorbeeld over de steekproeftrekking, definities van concepten en variabelen, classificaties, etc.

Een Koninklijk Besluit van 17 januari 1996 stelt het bedrag van de vergoeding aan de gezinnen vast en een ander Koninklijk Besluit van 17 mei 2006 stelt het bedrag van de vergoeding aan de enquêteurs vast.

De voornaamste gebruikers van HBS gegevens zijn onder andere:

  • De indexcommissie voor de berekening van de CPI/HICP
  • De nationale bank (NBB) voor de integratie van de uitgaven in de nationale rekeningen
  • De studiedienst van de Nationale Bank voor België (NBB)
  • Het Federaal planbureau
  • De gewesten
  • FOD Economie - Energie
  • Onderzoekers van verschillende universiteiten
  • Internationale onderzoekers

Sinds 2012 wordt het huishoudbudgetonderzoek om de 2 jaar uitgevoerd over een volledig kalenderjaar. Momenteel is er een reeks beschikbaar van 2012 – 2014 – 2016 – 2018. Tussen deze golven hebben slechts beperkte methodologische wijzigingen plaats gevonden, om de vergelijkbaarheid zo veel mogelijk te vrijwaren.

Voor 2012 vond het huishoudbudgetonderzoek jaarlijks plaats over een volledig kalenderjaar sinds 1999. Hier is er dus een reeks van 1999 – 2000 – 2001 – 2002 – 2003 – 2004 – 2005 – 2006 – 2007 – 2008 – 2009 – 2010. Tussen deze golven vonden er slechts beperkte methodologische wijzigingen plaats, om vergelijkbaarheid tussen deze jaren te vrijwaren.

Na 2010 werd het huishoudbudget grondig hervormd, waardoor er geen vergelijkbaarheid is tussen de voorgaande en volgende jaren.

Voor 1999 werd het huishoudbudgetonderzoek voor 3 golven uitgevoerd van juli in het ene jaar tot juni in het volgende jaar. We spreken dan over de datacollecties 1995/1996 – 1996/1997 en 1997/1998.

Nog meer terug in het verleden werd het huishoudbudgetonderzoek ongeveer om de 10 jaar uitgevoerd, van juli in het ene jaar tot juni in het andere jaar. We spreken dan over de datacollecties van 1978/1979 en 1987/1988.

Ook in 1853, 1891, 1910, 1921, 1929, 1957/1958, 1961, 1963/1964 en 1973/1974 vond er een huishoudbudgetonderzoek plaats. Helaas zijn de data van deze perioden niet meer beschikbaar.

Er zijn twee niveaus variabelen in EU-HBS: variabelen op huishoudniveau en variabelen op individueel niveau; hieronder een opsomming van de variabelen per niveau in de enquête.

Huishoudniveau:

BASISGEGEVENS Basis huishoudgegevens
HUISVESTING Woningtype, eigenaar statuut en woningkenmerken
Voorzieningen in de woning
Huisvestingskosten
AUTO’S Voornaamste wagen, aantal wagen en het aantal wagens ter beschikking van de werkgever
DUURZAME GOEDEREN Bezit van duurzame goederen
UITGAVEN Uitgaven van de huishoudens volgens de e-COICOP nomenclatuur van Eurostat.
De hoeveelheden worden bevraagd, maar enkel geëxploiteerd als een controlevariabele. De kwaliteit is nog onvoldoende om deze te publiceren.

Individueel niveau:

BASISGEGEVENS Basis individuele gegevens
Demografische gegevens
INKOMENS Basisgegevens over het zelf gerapporteerde inkomen van huishoudens

Voor uitgebreidere informatie over de aanwezige variabelen is er het codeboek dat meer uitleg verschaft en te vinden is in de gegevenscatalogus

Alle huishoudleden dienen hun uitgaven bij te houden in een huishouddagboek gedurende een bepaalde referentieperiode. Deze referentieperiode ligt op voorhand vast. In 2012, 2014 en 2016 was deze referentieperiode 1 kalendermaand. Sinds 2018 is de referentieperiode ingekort naar 15 dagen, ofwel van de 1ste tot en met de 15de maand de maand, ofwel van de 16de tot en met het einde van de maand.

Aan het einde van de referentieperiode wordt de referentiepersoon van het huishouden bevraagd via een vragenlijst over de volgende onderwerpen:

  1. Huishoudsamenstelling
  2. Vragen over de woning (hoofdverblijfplaats en tweede woning) (sinds 2016: met inbegrip van de module energie)
  3. Periodieke uitgaven (energie en woning)
  4. Uitrusting van de woning
  5. Aankoop van duurzame goederen
  6. Verzekeringen
  7. Inkomens
  8. Voordelen in natura
  9. Relaties tussen huishoudleden
  10. Afwezigheden

De uitgaven die bevraagd worden in de vragenlijst zijn de periodieke uitgaven en beslaan de uitgaven gemaakt in de drie maanden voor de referentieperiode + de maand van de referentieperiode, tenzij anders aangegeven. 

De uitgaven worden geaggregeerd tot op het huishoudniveau en geëxtrapoleerd naar jaarlijkse uitgaven volgens de e-COICOP nomenclatuur.

In deze nomenclatuur zijn 12 uitgave categorieën aanwezig:

  1. Voeding en niet- alcoholische dranken
  2. Alcoholische dranken, tabak, drugs
  3. Kleding en schoenen
  4. Woning, water, elektriciteit, gas en andere brandstoffen
  5. Meubelen, huishoudtoestellen en onderhoudsproducten
  6. Gezondheid
  7. Transport
  8. Communicatie
  9. Cultuur en vrije tijd
  10. Opleiding
  11. Restaurant en horeca
  12. Persoonlijke verzorging en diensten

Elk van deze categorieën wordt verder onderverdeeld in subcategorieën. Het Europese niveau gaat tot 5 digits. Er is een 6de digit op nationaal niveau beschikbaar, wat een verdere nationale indeling is die de categorieën van meer detail voorziet.

De nationale resultaten worden verspreid tot op het meest gedetailleerde niveau. De regionale resultaten worden verspreid tot op het vierde niveau. Een meer gedetailleerd niveau wordt niet verspreid, omdat de verkregen resultaten niet voldoende nauwkeurig zijn vanwege de beperkte omvang van de steekproeven per regio.

Het veldwerk wordt uitgevoerd door enquêteurs, die drie maal contact hebben met de huishoudens.

  1. Bij het 1ste bezoek gaat de enquêteur langs om alle documenten te overhandigen en uitleg te geven.
  2. Het 3de bezoek vindt plaats na de referentieperiode tijdens dewelke de huishoudens hun uitgaven hebben bijgehouden en de enquêteur neemt een interview af (CAPI sinds 2012). In uitzonderlijke omstandigheden kan dit derde contact ook telefonisch doorgaan (CATI).
  3. Het 2de contact verloopt ofwel fysiek, indien de huishoudens hun huishoudboekje op papier invullen (PAPI) of hier nood aan hebben, ofwel telefonisch indien de huishoudens hun huishoudboekje digitaal invullen. Voor het huishoudboekje bestaat er immers sinds 2014 een digitale toepassing (CAWI) .

De Classification of Individual Consumption according to Purpose (COICOP) is een classificatie van consumptieve uitgaven die wordt beheerd door de Verenigde Naties. De European Classification of Individual Consumption according to Purpose (ECOICOP) is de Europese aanpassing van deze nomenclatuur. Deze ligt ten grondslag aan de classificaties die voor consumptieve uitgaven worden gebruikt binnen onder andere de Nationale Rekeningen, de Consumentenprijsindex en HBS. De COICOP kent twaalf divisies die de individuele consumptie door huishoudens beschrijven, die zijn onderverdeeld in 47 groepen en 117 klassen. Verder is de classificatie verder onderverdeeld in subklassen. Voor het nationale niveau worden de gegevens gepubliceerd tot op het meest gedetailleerde niveau, voor de Gewesten is dit tot op het 4de niveau, omwille van de geringe consumptie in sommige categorieën. Momenteel ondergaat de COICOP nomenclatuur van de verenigde naties een update.

Een huishouden bestaat ofwel uit een alleenstaande, veelal alleen levende persoon, ofwel uit twee of meer personen die, al dan niet door verwantschap aan elkaar verbonden, gewoonlijk in één en dezelfde woning verblijven en er gezamenlijk wonen.

Met een LFS-type huishouden (in de steekproefbasis) bedoelen we een huishouden waarvan minstens één lid tot de leeftijdsklasse 15-76 behoort, m.a.w. een huishouden dat ook voor een trekking voor LFS verkiesbaar zou zijn. Het leeftijdscriterium moet geldig zijn op het moment van de trekking. Met ouder huishoudens (in de steekproefbasis) bedoelen we een huishouden waarvan alle leden minstens 77 jaar zijn op het moment van de trekking. In eerste instantie spreken we over LFS-type en over oudere huishoudens in de context van de bijkomende trekking uit het Rijksregister (bron 3). Maar ook de huishoudens die ooit voor LFS zijn getrokken, of via LFS-steekproeven voor HBS 2016 zijn gerekruteerd, kunnen als LFS-type huishoudens worden beschouwd.

De referentiepersoon volgens HBS is de persoon die zorgt voor het grootste deel van het inkomen van het huishouden. Deze definitie van referentiepersoon (gezinshoofd) komt niet noodzakelijk overeen met deze volgens het Rijksregister.

De aangepaste consumptie-eenheid is een equivalentieschaal die wordt aangewend om de uitgaven aan te passen naar grootte en samenstelling van het huishouden. Een coëfficiënt 1 wordt toegekend aan de eerste volwassene, een coëfficiënt 0,5 aan de overige personen ouder dan 13 jaar, en een coëfficiënt 0,3 aan kinderen van 13 jaar en jonger (aangepaste OESO equivalentie schaal).

Voor de berekening van het beschikbaar inkomen, worden alle inkomsten per huishouden samengeteld, zowel de gezamenlijke inkomsten, als de individuele inkomsten van de huishoudleden. Meer specifiek gaat het over volgende netto maandelijks inkomsten.

Op het individueel niveau:

  • R1: nettoloon
  • R2: netto-inkomen zelfstandige
  • R3: netto-inkomen uit kapitaal (inclusief intrest, dividend …)
  • R4: netto-inkomen van verhuurde gebouwen (netto ontvangen huur)
  • R5: ouderdomspensioen
  • R6: brugpensioen (werkgever en werkloosheidsuitkering)
  • R7: werkloosheidsuitkering
  • R8: pensioen voor weduwen en wezen
  • R9: gezinsuitkeringen
  • R10: uitkeringen voor ziekte/invaliditeit
  • R11: inkomen van nevenactiviteit
  • R12: ander inkomen
  • R13: voordelen in natura
  • R14: terugbetaling mutualiteit
  • R15: terugbetaling verzekering
  • R16: terugbetaling belasting
  • Sinds 2012 is HBS gekoppeld aan LFS.
  • In 2005 was de Time Use Survey (TUS) gekoppeld aan HBS.

De beoogde grootte van de steekproef is 5.000 huishoudens sinds 2012. De referentiepersoon van het huishouden is de persoon met het hoogste netto inkomen. Er zijn geen collectieve huishoudens (klooster, rusthuis, gevangenis, …) in de steekproef.

Deze tabel geeft een onderverdeling weer van de steekproeven per gewest:

Aantal huishoudens 2012 2014 2016 2018
Brussel 723 633 531 713
Vlaanderen 3.254 2.893 2.175 3.103
Wallonië 2.604 2.609 1.784 2.320
Totaal 6.581 6.135 4.490 6.136

Tussen 1999 en 2010 werden elke maand iets meer dan 300 huishoudens bevraagd uit een aparte, op zichzelf staande steekproef. Zo verkreeg men over een jaar een steekproef van ongeveer 3700 huishoudens.

Deze tabel geeft een onderverdeling weet van de steekproeven per gewest:

Aantal huishoudens 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Brussel 684 705 660 686 705 691 640 675 657 659 656 598
Vlaanderen 1.767 1.792 1.782 1.760 1.763 1.810 1.702 1.802 1.803 1.746 1.740 1.786
Wallonië 1.294 1.319 1.284 1.275 1.263 1.284 1.208 1.306 1.286 1.266 1.203 1.194
Totaal 3.745 3.816 3.726 3.721 3.731 3.785 3.550 3.783 3.746 3.671 3.599 3.578

Voor 1999 lag de steekproef per collectieperiode lager.

Deze tabel geeft een onderverdeling weet van de steekproeven per gewest:

Aantal huishoudens 1987/79 1987/88 1995/96 1996/97 1998/99
Brussel 344 614 454 424 384
Vlaanderen 1.397 1.437 1.231 920 1.049
Wallonië 702 1.184 1.039 697 780
Totaal 2.443 3.235 2.724 2.041 2.213

De steekproef van HBS was in 2012, 2014 en 2016 volledig een sub steekproef van LFS. Sinds de hervorming van de LFS in 2017 is die steekproef niet groot genoeg meer om de beoogde 5.000 huishoudens te laten deelnemen aan HBS. Vanaf 2018 wordt de steekproef van HBS aangevuld met huishoudens die aan de vorige periode van HBS hebben deelgenomen en met een bijkomende trekking uit het Rijksregister van zowel LFS-type huishoudens als oudere huishoudens.

Netto steekproef 2018 Absolute cijfers %
LFS 2.506 40.8
HBS2016 1.642 26.8
Rijksregister 1.988 32.4
Totaal 6.136 100

Verdere informatie is beschikbaar in de methodologische nota.

Voor 2012 bestond de steekproef enkel uit een rechtstreekse trekking uit het Rijksregister volgens een steekproefplan dat representatief diende te zijn tot op het gewestelijk niveau volgens een probabiliteitssteekproef waarbij er 3 stratificatiecriteria gehanteerd werden: de regio’s, 5 socio-economische professionele categorieën (1: bediende, 2: arbeider, 3: zelfstandige, 4 en 5: inactieven (gepensioneerd of niet in combinatie met 2 leeftijdsgroepen (waar 60 het afkappunt was)) en de huishoudgrootte (1, 2, 3, 4 en 5 of meer personen).

Voor het huishoudbudgetonderzoek zijn er verschillende respons rates te berekenen. In de tabel hieronder vind je de voornaamste rates terug.

Respons steekproef 2018 Potentieel Toegezegd % Effectief uitgevoerd % Globale respons (%)
LFS 19.723 5.264 26.69 2.506 47.61 12.81
HBS2016 4.490 1.796 40.00 1.642 91.43 36.75
Rijksregister 41.245 2.541 6.16 1.988 78.24 4.82
Totaal 65.458 9.601 14.67 6.136 63.91 9.37

Opmerking

De bereidwilligheid om na deelname aan LFS deel te nemen aan HBS is gedaald van 33% in 2016 tot 27% is 2018. Deze daling is toe te schrijven aan de wisseling van survey mode van LFS. In 2016 was dit volgens de CATI methode (met enquêteur), na de hervorming is dit CAWI (zonder enquêteur) geworden.

Men berekent een betrouwbaarheidsinterval om zo zeker mogelijk te zijn van het resultaat dat op basis van een steekproef werd bekomen. Vandaar dat men meestal een betrouwbaarheidsniveau van 95% of hoger kiest.

De gemiddelde uitgave voor een Belgisch huishouden voor 2016 bedraagt €34167 (met een betrouwbaarheidsinterval [33.554-34.780]). Mochten we gemiddelde uitgave opnieuw berekenen op basis van andere toevalsteekproeven, dan zal de gemiddelde uitgave in 95% van de gevallen telkens tussen het betrouwbaarheidsinterval 33.554 en 34.780 liggen.

Kortweg: In 95% van de gevallen zal de gemiddelde uitgave tussen €33.554 en €34.780 liggen.

De betrouwbaarheidsintervallen zullen terug te vinden zijn in de methodologische nota’s.

Wijzigingen worden zo veel mogelijk vermeden om de tijdsreeksen intact te houden, maar in sommige situaties is een breuk onvermijdelijk. De HBS-data zijn beschikbaar sinds 1978 en tijdens deze periode is er sprake van enkele grote breuken in de methodologie.

De datacollecties van 1978/1979 en 1987/1988 zijn op zichzelf staande datacollecties die niet vergelijkbaar zijn.

De datacollecties van 1995/1996 – 1996/1997 en 1997/1998 volgen elkaar op en zijn onderling vergelijkbaar. Na de laatste datacollectie van deze reeks werd er overgegaan op een datacollectie over een volledig kalenderjaar en werd de enquête inhoudelijk hervormd. De datacollecties van 1999 tot en met 2010 volgen elkaar op en zijn vergelijkbaar. Huishoudens dienden zowel al hun uitgaven als al hun inkomsten (inclusief sparen en schulden) te documenteren gedurende een referentieperiode van een maand.

Tussen 2010 en 2012 vond er een grote methodologische wijziging plaats op een aantal gebieden

  • De enquête werd tweejaarlijks, zodat de steekproef en de precisie konden verhoogd worden
  • De vragenlijsten werden niet meer op papier, maar digitaal afgenomen
  • De huishoudens hebben de mogelijkheid om hun uitgaven digitaal bij te houden via een JAVA toepassing, waar er een controle is van de prijs in functie van de hoeveelheid
  • Er werd overgestapt van een NIS-nomenclatuur naar de Europese e-COICOP nomenclatuur, waarbij het NIS-niveau zo veel mogelijk behouden bleef als een extra detailniveau

Sinds 2012 is de enquête tweejaarlijks. Tussen 2012 en 2014 zijn er nog grote hervormingen geweest aan de vragenlijst. Van 2012 tot en met 2016 was de referentieperiode voor het bijhouden van het huishouddagboekje 1 kalendermaand. Vanaf 2018 is dit een halve maand (ofwel van de 1ste tot en met de 15de van de maand, ofwel van de 16de tot en met het einde van de maand).

De nominale waarden van HBS 2016 zijn niet vergelijkbaar met die van de voorgaande jaren omwille van een verbetering in de extrapolatiemethode. De verdeling van de uitgaven wordt echter amper beïnvloed door deze nieuwe methode. Meer informatie over de extrapolatiemethode kan je vinden in de methodologische nota.

Tussen 2016 en 2018 is er een methodologische wijziging geweest in de samenstelling van de steekproef. De steekproef van HBS was in 2012, 2014 en 2016 volledig gebaseerd op de steekproef van LFS. Sinds de hervorming van de LFS in 2017 is die steekproef niet groot genoeg meer om de beoogde 5.000 huishoudens te laten deelnemen aan HBS. Vanaf 2018 wordt de steekproef van HBS aangevuld met huishoudens die aan de vorige periode van HBS hebben deelgenomen en met een bijkomende trekking uit het Rijksregister (Voor meer uitleg: zie vraag over de steekproef). Uit het Rijksregister worden LFS-type huishoudens geselecteerd, alsook ouderen (76+) om de datacollectie nog representatiever te maken. Door de toegepaste kalibratiemethode in 2018, blijven de gegevens wel vergelijkbaar met de voorgaande golven.

Als een jaarlijkse uitgave slecht op basis van een kleine subgroep respondenten berekend is dan zien we vaak onstabiele evoluties doorheen de tijd. De uitgavecategorie is in een dergelijk geval onbetrouwbaar om te vergelijken.

De resultaten over de uitgaven per e-COICOP categorie voor België en de regio’s.

De resultaten over het bezit van duurzame goederen voor België en de regio’s.

De geaggregeerde resultaten van 1999 tot en met 2010.

De geaggregeerde resultaten van 1978 tot en met 2010.

Van de datacollecties 1995/1996 – 1996/1997 en 1997/1998 zijn er geen geaggregeerde gegevens gepubliceerd op de website.

De resultaten die doorgestuurd werden naar Eurostat. De gegevens van het huishoudbudgetonderzoek worden slechts 1 maal om de 5 jaar naar Eurostat gestuurd (2010 – 2015 – 2020 - …).

Om databestanden op te vragen, zie ‘Hoe kan ik microgegevens opvragen’.

Voor de jaren 2012 en verder zijn er 5 databestanden beschikbaar op huishoudniveau:

  • Accomodation file: variabelen met betrekking tot de woonsituatie
  • Cars file: variabelen over het bezit en gebruik van voortuigen
  • Equipment file: het bezit van duurzame goederen
  • Expenditure file: alle uitgaven, verzameld tijdens de referentieperiode volgens de e-COICOP nomenclatuur van Eurostat.
  • Household file: huishoudvariabelen

Voor de jaren 2012 en verder zijn er 2 databestanden beschikbaar op individueel niveau:

  • Income file: variabelen over het inkomen op individueel niveau
  • Members file: individuele variabelen voor elke persoon van het huishouden

Een overzicht van de variabelen per file met beschrijving van de modaliteiten is te consulteren via de gegevenscatalogus.

Voor de jaren 1999 – 2010 zijn de geaggregeerde gegevens beschikbaar.

Voor de jaren 1995/1996 – 1996/1997 – 1997/1998 zijn er geen geaggregeerde gegevens gepubliceerd.

Voor de jaren 1997/1979 en 1987/1988 zijn de geaggregeerde gegevens opgenomen in de tabellen bij de gegevens van 1999 – 2010.

Vanaf de datacollectie van 1995/1996 zijn er microgegevens beschikbaar.

Na afloop van iedere datacollectieperiode worden de verzamelde data gehercodeerd, opgekuist en 9 maanden na de referentieperiode gepubliceerd.

De jaren dat de verzamelde gegevens naar Eurostat verstuurd worden, is dit 12 maanden na de referentieperiode. Data worden 1 maal om de 5 jaar verzameld voor Eurostat (2005 – 2010 – 2015 – 2020 - …). De publicatie bij Eurostat vindt pas enkele jaren later plaats, omdat niet elk land in hetzelfde jaar een datacollectie uitvoert.

Onderzoekers kunnen geaggregeerde (en dus geanonimiseerde) data opvragen of de microdata zelf.

De Belgische microdata kunnen opgevraagd worden bij Statbel Cfr. “Microdata voor onderzoek”. En de Europese bestanden bij Eurostat.