Historiek van de algemene volks- en woningtelling

Table of Contents

    De eerste Belgische volkstelling in 1846

    De officiële statistieken vinden hun oorsprong in de volkstellingen. De eerste volkstellingen dateren van de Oudheid. Ze werden toen georganiseerd om militaire, fiscale en economische redenen. Tegenwoordig levert de volkstelling een soort foto van de Belgische bevolking op demografisch, geografisch, socio-economisch en cultureel gebied. Ze biedt de mogelijkheid om de grootte, de samenstelling en de levensomstandigheden van de bevolking op een gedetailleerd geografisch niveau te bekijken.In dat opzicht heeft België een lange traditie van volkstellingen. In 1846 werd op initiatief van Adolphe Quetelet (1796-1874) de eerste wetenschappelijke volkstelling in België georganiseerd. Ze beperkte zich niet tot het tellen van de inwoners, maar bevatte toen al een luik over landbouw en industrie. Sindsdien werden er in ons land vijftien volkstellingen doorgevoerd. De tijdspanne tussen twee volkstellingen bedroeg telkens min of meer 10 jaar (1856, 1866, 1876, 1880, 1890, 1900, 1910, 1920, 1930, 1947, 1961, 1970, 1981, 1991, 2001, 2011).  Hoewel de basiswetteksten de tienjaarlijkse volkstelling eerst en vooral met een administratieve functie voorschreven, hebben alle volkstellingen, vooral die vanaf 1856, ook sociale, economische en demografische informatie verzameld.

    Administratieve functie

    Vroeger hadden de algemene volkstellingen de bedoeling het officiële bevolkingscijfer van elke gemeente te bepalen. Op grond van die cijfers kon de inhoud van de gemeentelijke bevolkingsregisters nagekeken en verbeterd worden. Het bevolkingscijfer van de volkstelling diende ook om het aantal leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers per kiesarrondissement te bepalen, net als het aantal provincieraadsleden, schepenen en gemeenteraadsleden en het aantal leden van de agglomeratieraad en het agglomeratiecollege. Het werd ook gebruikt om de gemeenten te rangschikken voor de tussenkomst van het Gemeentefonds en om het loon van bepaalde gemeenteambtenaren te berekenen.Aangezien het Rijksregister van de Natuurlijke Personen, dat in 1985 als centraliserend bestand van de gemeenteregisters werd gecreëerd, een betrouwbare bron bleek te zijn, heeft de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters daarvan de enige basis voor de bepaling van de officiële bevolkingscijfers gemaakt. Daardoor heeft de volkstelling haar administratieve functie verloren, maar is haar socio-economische functie nog belangrijker geworden.

    Socio-economische functie

    De algemene volks- en woningtelling is een waardevolle informatiebron om onze samenleving beter te leren kennen. Ze was oorspronkelijk bedoeld voor administratieve doeleinden, maar is in België zeer snel van groot socio-economisch belang geworden. Minstens sinds 1856 maakt ze het mogelijk om het socio-economische profiel van het land op te maken. Iedere telling levert een soort demografische, geografische, socio-economische en culturele foto van de Belgische bevolking op. Het is de ideale gelegenheid om de grootte, samenstelling en levensomstandigheden van de bevolking te bepalen.Voor de wetenschappelijke en politieke wereld, de bedrijven en de particulieren zijn de betrouwbare gegevens van de volks- en woningtelling een onmisbaar werkinstrument geworden. De via de telling verzamelde gegevens kunnen gemakkelijk gecombineerd worden om grote delen van het economische en sociale leven van de burgers te leren kennen. De tellingen zijn ook een uitstekend werkmiddel om de evolutie van onze samenleving te analyseren. Aangezien er sinds 1846 een continue reeks gegevens beschikbaar is, is het mogelijk de structurele veranderingen en de langtermijnveranderingen afzonderlijk te bekijken en te bestuderen.

    Evolutie van de verzamel- en verwerkingsmethode

    De methode voor de Belgische volkstellingen werd van het begin af aan door een eminent wetenschapper uitgewerkt, kende een uitstekende reputatie en diende als voorbeeld voor veel landen. De verzamelmethode is in de laatste 160 jaar slechts licht aangepast, met ondermeer een inhoudelijke evolutie die door een koninklijk uitvoeringsbesluit bekrachtigd werd. De tellers, wier aantal tussen 8.000 en 14.000 schommelde naargelang het jaar, werden telkens voor die gelegenheid aangeworven. De verwerking heeft op haar beurt geprofiteerd van de technologische evolutie: met de informatica-ontwikkelingen kon er worden overgeschakeld van de manuele verwerking naar de ponskaarten in de jaren zestig en het optisch lezen vanaf 1991.

     

    De volks- en woningtelling van 1991

    Methode

    Op 1 maart 1991 werd een klassieke volks- en woningtelling gehouden. Voor de eerste keer gebeurde dat op basis van het Rijksregister. De volgende procedure werd toegepast: vragenformulieren die waren voorgedrukt met identificatiegegevens uit het Rijksregister (zoals naam, voornaam, leeftijd en adres), werden per post opgestuurd naar alle personen die in de bevolkingsregisters en de vreemdelingenregisters van de gemeenten waren ingeschreven. Elke gemeente had tellers aangeworven (een teller per ongeveer 275 huishoudens of 700 mensen) die de formulieren moesten gaan ophalen. Ieder gemeentebestuur leverde of stuurde de telformulieren aan het regionale centrum van het NIS waarvan het afhing. Na ontvangst en verificatie van de documenten begonnen de regionale centra met de verwerking van de formulieren via optisch lezen. Tegelijk wisselden ze ook de nodige gegevens uit van mensen die hier tijdelijk verbleven en in een gemeente woonden die afhing van een ander centrum.

    Voor- en nadelen

    Een groot voordeel van een dergelijke traditionele volks- en woningtelling is de beschikbaarheid van gegevens van de hele bevolking. Zo kunnen talrijke kenmerken, zoals die van minderheden, bestudeerd worden en de resultaten besproken worden op het niveau van de statistische sectoren (of buurten).De nadelen van de procedure zijn echter niet te verwaarlozen. Zo is er ondermeer het groeiend aantal niet-respondenten en de lange termijn die nodig is om de resultaten beschikbaar te maken. Bovendien geraken bepaalde gegevens snel verouderd door de lage verzamelfrequentie. Een dergelijke telling brengt ook hoge kosten mee die over een korte periode moeten gedragen worden.

    De volks- en woningtelling van 1 maart 1991 heeft veel nuttige informatie opgeleverd. Er zijn een groot aantal publicaties en tabellen beschikbaar gebaseerd op de gegevens van die telling. De gegevens van de telling van 1991 maken deel uit van het “Programma valorisatie van federale sociaal-economische databanken”, ontwikkeld door de POD Wetenschapsbeleid.  Dat programma resulteerde in twaalf monografieën en een volkstellingatlas.

     

    Algemene socio-economische enquête 2001

    De tijd van de klassieke tellingen in België is voorbij. Het gaat er niet meer om de bevolking te tellen, aangezien het Rijksregister die taak al vervult. Het blijft niettemin absoluut noodzakelijk een groot aantal sociaal-economische gegevens te verzamelen om te beantwoorden aan de eisen van internationale instanties (bijvoorbeeld EU en VN) en om tegemoet te komen aan een grote en gevarieerde binnenlandse vraag. Daarom werd de exhaustieve enquête van 2001 niet meer “Algemene Volks- en Woningtelling" genoemd, maar wel “Algemene socio-economische enquête 2001” of kortweg ‘Enquête 2001”.

    De oorspronkelijke term “telling” bracht – voornamelijk in het Nederlands – de foutieve connotatie met zich mee dat het enkel om het “tellen” van de bevolking ging. Aangezien het bevolkingscijfer sinds 1991 berekend wordt op basis van de demografische gegevens, van het RRNP, is een loutere telling overbodig geworden. Aan de telling is steeds een veel ruimer sociaal-economisch aspect verbonden. Door de naamsverandering komt dat beter tot uiting.

     

    Census 2011: een volkstelling zonder last voor de burger

    De Algemene sociaal-economische enquête 2001 was al een duidelijk merkbare evolutie ten opzichte van de traditionele volkstellingen in België. Een nog beslissender stap werd gezet met de 17de volks- en woningtelling in 2011.

    De klassieke enquête wordt helemaal vervangen door het gebruik van gegevens die al beschikbaar zijn in administratieve databanken. Dat gebeurt echter niet zomaar. De nieuwe methode werd in 2006 grondig getest met het pilootproject Microcensus. De voordelen van die manier van werken zijn legio: het is goedkoper, de last bij de burgers valt weg, er wordt minder papier gebruikt, enzovoort.

    Het samenbrengen van verschillende informatiebronnen mag uiteraard de vertrouwelijkheid van de gegevens niet in gevaar brengen. Juridische en technische maatregelen zorgen ervoor dat de privacy van de burger wordt gegarandeerd.
    De resultaten van de census worden opgeslagen in een datawarehousesysteem, waardoor de verspreiding van resultaten – uiteraard enkel als globale en anonieme tabellen – gemakkelijker wordt. Beleidsmakers, overheidsinstellingen, ondernemingen, universiteiten, studenten, privépersonen enzovoort kunnen de censusgegevens op die manier eenvoudig gebruiken.