Werkorganisatie loontrekkenden en zelfstandigen verschilt sterk

Werk & Opleiding
Werkorganisatie loontrekkenden en zelfstandigen verschilt sterk

Hoe organiseren de Belgen hun job of hoe wordt hun job georganiseerd? Dankzij een aantal specifieke vragen die peilen naar de werkorganisatie kan Statbel via de Enquête naar de Arbeidskrachten hierop een antwoord geven. Uit de resultaten van 2021 blijkt het volgende:

  • 73,1% van de zelfstandigen beslist volledig zelf over het begin en einde van de werkdag. Slechts 8,2% van de loontrekkenden kan dit volledig zelf beslissen, 28% beslist binnen bepaalde grenzen, zoals een flexibele uurregeling en bij 63,8% van de loontrekkenden is het de werkgever of de organisatie die beslist wanneer de werknemer begint en stopt met werken.
  • Zoals verwacht, beslissen managers het vaakst volledig zelf over het begin en einde van hun werkdag maar het verschil tussen mannen en vrouwen is groot in deze beroepsgroep: 36,6% van de mannen beslist volledig zelf tegenover 22,8% van de vrouwen.
  • 41,5% van de werkenden werkt soms of gewoonlijk van thuis uit. Bij loontrekkenden bedraagt het percentage thuiswerkers 37,9% tegenover 62,1% bij de zelfstandigen. 17,9% van de werkenden die niet altijd van thuis uit werken, zou meer kunnen thuiswerken.
  • Zowel avondwerk, nachtwerk, zaterdagwerk als zondagwerk worden vaker door zelfstandigen dan door loontrekkenden verricht.
  • 550.000 loontrekkenden werken doorgaans in een systeem van ploegenarbeid, dat is 13,2% van alle loontrekkenden. De drie sectoren met het hoogste percentage loontrekkenden die gewoonlijk ploegwerk verrichten, zijn de industrie (28,8%), vervoer en opslag (26%) en menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening (24,6%).

Verdere details leest u hieronder.

Beslissen over begin en einde van de werkdag

Statbel vraagt via de Enquête naar de Arbeidskrachten sinds 2021 aan zowel loontrekkenden als zelfstandigen of ze zelf kunnen beslissen over het begin en het einde van de werkdag. De verschillen tussen loontrekkenden en zelfstandigen zijn groot.

73,1% van de zelfstandigen beslist volledig zelf tegenover 8,2% van de loontrekkenden

Van alle loontrekkenden geeft 8,2% aan volledig zelf te beslissen over het begin en einde van hun werkdag; 28% van de loontrekkenden kan dit binnen bepaalde grenzen, zoals een flexibele uurregeling en bij 63,8% van de loontrekkenden is het de werkgever of de organisatie die beslist wanneer de werknemer begint en stopt met werken. Bij zelfstandigen is het net andersom: 73,1% van alle zelfstandigen beslist zelf over het begin en einde van de werkdag; 22,1% geeft aan dat dit bepaald wordt door klanten of andere betrokkenen en bij 4,7% zijn er andere zaken die spelen, zoals weersomstandigheden of wettelijke regelingen.

Grote verschillen volgens beroepsgroep en geslacht

Het percentage loontrekkenden dat volledig zelf kan beslissen over het begin en einde van de werkdag is overal hoger bij mannen dan bij vrouwen, behalve bij het administratief personeel en de elementaire beroepen.

Managers beslissen het vaakst volledig zelf over het begin en einde van hun werkdag maar het verschil tussen mannen en vrouwen is groot: 36,6% van de mannen beslist volledig zelf tegenover 22,8% van de vrouwen. Managers van het vrouwelijke geslacht beslissen eerder binnen bepaalde grenzen (52,6%) over het begin en einde van hun werkdag.

Ook bij de intellectuele, wetenschappelijke en artistieke beroepen zijn er grote verschillen tussen de geslachten: 61,8% van de vrouwen binnen deze beroepsgroep zegt dat de werkgever of organisatie over het begin en einde van hun werkdag beslist tegenover 37% van de mannen. Het feit dat deze beroepsgroep veel vrouwelijke leerkrachten bevat – die niet over het begin en einde van hun werkdag kunnen beslissen – speelt hier ongetwijfeld een rol.

Bij dienstverlenend personeel en verkopers, ambachtslieden, bedieners van machines en installaties en elementaire beroepen beslist in meer dan 80% van de gevallen de werkgever of organisatie over het begin en einde van de werkdag. 

Thuiswerk

41,5% van de werkenden werkt van thuis uit

Thuiswerk is al een hele tijd aan een zachte opmars bezig , maar brak pas sinds het begin van de COVID-19-crisis volledig door in sectoren en beroepsgroepen waar thuiswerk mogelijk is.

Ook in 2021 wordt volop van thuis uit gewerkt: 41,5% van de werkenden werkt soms of gewoonlijk thuis. Bij loontrekkenden bedraagt het percentage thuiswerkers 37,9% tegenover 62,1% bij de zelfstandigen. Vrouwen (43,1%) werken iets vaker van thuis uit dan mannen (40%).

De verschillen zijn vooral groot volgens onderwijsniveau. Van de laaggeschoolden met een job werkt amper 11,1% soms of gewoonlijk van thuis uit, tegenover 22,5% van de middengeschoolden en 61,9% van de hooggeschoolden. Veel heeft uiteraard te maken met de functies die deze personen uitvoeren en die zich al dan niet tot thuiswerk lenen.

Personen die hun werkplaats in Brussel hebben (59,3%) werken het vaakst van thuis uit; van personen met werkplaats in Vlaanderen en Wallonië werkt respectievelijk 39,1% en 34,2% soms of gewoonlijk van thuis uit.

Van de werkenden die niet altijd van thuis uit werken, geeft 17,9% aan meer van thuis uit te kunnen werken maar ofwel staat de werkgever, klant of opdrachtgever dit niet toe (7,7%) ofwel geeft de respondent aan liever niet thuis te werken ofwel is dat moeilijk omwille van de thuissituatie (10,2%).

Percentage van de werkende bevolking dat (nog) meer van thuis zou kunnen werken volgens geslacht (2021)*

Zou u uw functie (nog) meer van thuis uit kunnen uitoefenen? Ja, maar mijn werkgever, klant of opdrachtgever staat dit niet toe Ja, maar ik geef er de voorkeur aan om niet thuis te werken of mijn thuissituatie laat dit niet toe Neen, dit is in mijn functie niet mogelijk
Mannen 6,4% 9,9% 83,7%
Vrouwen 9,2% 10,5% 80,2%
Totaal 7,7% 10,2% 82,1%

* Bij de interpretatie van de cijfers moet rekening gehouden worden met het feit dat de enquête in de loop van het ganse jaar 2021 afgenomen werd en dat thuiswerk tijdens een groot deel van deze periode aanbevolen of zelfs verplicht was voor de functies die er zich toe lenen.

Avond-, nacht-, zaterdag- en zondagwerk

Grote verschillen tussen loontrekkenden en zelfstandigen

De frequentie van allerlei vormen van atypische werktijdregelingen zoals avond-, nacht- en weekendwerk verschilt sterk tussen loontrekkenden en zelfstandigen. 32,4% van de loontrekkenden werkt regelmatig of soms ‘s avonds. Bij zelfstandigen bedraagt dat percentage 61,7%.

Een kleine 10% van de loontrekkenden doet nachtwerk tegenover 14,1% van de zelfstandigen.

Zelfstandigen werken ook vaker in het weekend. Bijna 70% van de zelfstandigen werkt soms of regelmatig op zaterdag terwijl een kleine 70% van de loontrekkenden nooit op zaterdag werkt. 19,2% van de loontrekkenden en 38% van de zelfstandigen werken ook op zondag.

Ploegwerk

Vooral in de sectoren industrie, vervoer en opslag en menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

550.000 loontrekkenden werken doorgaans in een systeem van ploegenarbeid, dat is 13,2% van alle loontrekkenden. Het gaat om 15% van de mannen en 11,5% van de vrouwen. De drie sectoren met het hoogste percentage loontrekkenden die ploegwerk verrichten, zijn de industrie (28,8%), vervoer en opslag (26%) en menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening (24,6%). In de industrie en vervoer en opslag ligt het percentage loontrekkenden dat gewoonlijk in ploegen werkt duidelijk hoger bij mannen dan bij vrouwen. In de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening zien we het omgekeerde.

Sectoren met de hoogste percentages loontrekkenden die gewoonlijk ploegwerk verrichten (2021)

  Industrie Vervoer en opslag Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening Totaal (alle sectoren)
Mannen 31,8% 27,4% 18,2% 15,0%
Vrouwen 20,5% 21,3% 26,2% 11,5%
Totaal 28,8% 26,0% 24,6% 13,2%

Methodologische noot

De gerapporteerde cijfers zijn schattingen op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten van 2021. Ze zijn gebaseerd op een effectieve steekproef van meer dan 109.000 personen (respondenten) tussen 15 en 89 jaar in de loop van 2021, waarvan ongeveer 55.500 werkenden; dit is de groep waarover het in bovenstaande tekst gaat.

De enquête is geharmoniseerd op Europees niveau. De definities over werkgelegenheid en werkloosheid die worden gehanteerd (zie tab “documentatie”) zijn die van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB), waardoor een vergelijkbaarheid van de resultaten op internationaal vlak wordt gewaarborgd.

De Enquête naar de Arbeidskrachten is een continue enquête. Dat wil zeggen dat de steekproef gelijk verdeeld is over de 52 (referentie-)weken van het jaar. De geselecteerde respondenten beantwoorden een vragenlijst die hoofdzakelijk betrekking heeft op hun activiteit in de loop van een gegeven referentieweek. De hier gepresenteerde gegevens geven gemiddelden voor het jaar weer.

Met zelfstandigen worden alle werkenden bedoeld die niet loontrekkend zijn. Het gaat om zelfstandigen zonder personeel, zelfstandigen met personeel en niet-vergoede helpers.

De vraag over ploegwerk werd enkel aan loontrekkenden gesteld.

Enquête naar de arbeidskrachten: publicatie met gedetailleerde cijfers 2021

Deze enquête wordt uitgevoerd met een subsidie van Eurostat

Medegefinancierd door de Europese Unie