Maandelijkse cijfers over de arbeidsmarkt – mei 2021

DataLab
Maandelijkse cijfers over de arbeidsmarkt – mei 2021

Uit voorlopige resultaten voor de maandelijkse indicatoren op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten van Statbel, het Belgische statistiekbureau blijkt dat de werkgelegenheidsgraad voor 20-64 jarigen in mei met 69,1% hetzelfde niveau aanhoudt als de maand ervoor. Naar regio zien we echter wel verschillen: in Vlaanderen daalt de werkgelegenheidsgraad, terwijl hij in Brussel en Wallonië stijgt. De werkloosheidsgraad stijgt met een halve procentpunt tot 6,8%.

Werkgelegenheidsgraad stijgt in Brussel en Wallonië, maar daalt in Vlaanderen

Op basis van voorlopige resultaten uit de Enquête naar de Arbeidskrachten voor de maand mei blijkt dat de werkgelegenheidsgraad van 20-64-jarigen 69,1% bedraagt, wat een stabilisatie betekent ten opzichte van het cijfer van de maand ervoor. Achter deze stabilisatie op niveau van het hele land schuilen wel verschillende evoluties naargelang het gewest. In Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zien we een stijgende werkgelegenheidsgraad (van 58,7% naar 60,4% voor Brussel; van 62,7% naar 64,7% voor Wallonië), terwijl het cijfer in Vlaanderen daalt van 74,6% naar 73,3%.
Begin 2021 trad een nieuw Europees kaderreglement in voege. Dat zorgde voor aanpassingen aan de enquête. De werkgelegenheidsgraad van 2021 kan daarom niet zomaar vergeleken worden met de cijfers vóór 2021. Eén van de belangrijke wijzigingen: vanaf dit jaar worden personen in tijdelijke werkloosheid voor langer dan drie maanden niet meer bij de werkenden gerekend, maar bij de werklozen of inactieven, afhankelijk van de antwoorden op de vragen naar het zoeken naar werk en het beschikbaar zijn. Om de impact van deze gewijzigde behandeling van langdurig tijdelijk werklozen te illustreren berekenen we, naast de officiële werkgelegenheidsgraad ook een alternatieve werkgelegenheidsgraad, waarbij langdurig tijdelijk werklozen zoals vroeger ingedeeld worden bij de werkenden. Dit cijfer bedraagt in mei 2021 69,7% ten opzichte van 70,4% in de maand april. Deze verschillende evolutie tussen de officiële en de alternatieve werkgelegenheidsgraad valt te verklaren door de sterke terugval van het aantal langdurig tijdelijk werklozen in mei. Waar er in de maand april nog sprake was van zo'n 90.000 langdurig tijdelijk werklozen is dat aantal in de maand mei gehalveerd tot 44.000. Daarmee wordt het verschil tussen de officiële en de alternatieve werkgelegenheidsgraad kleiner. In de maand april lag het officiële cijfer 1,3 procentpunt hoger dan het alternatieve cijfer. In de maand mei is dit nog maar 0,6 procentpunt.

Werkloosheidsgraad stijgt, vooral bij laaggeschoolden en jongeren

De werkloosheidsgraad van 15-64-jarigen bedraagt in mei 6,8%, wat een stijging impliceert ten opzichte van de maand april (6,3%). De stijging situeert zich vooral bij de jongeren en de laaggeschoolden. Bij jongeren evolueert de werkloosheidsgraad van 16,0% in april tot 19,1% in mei; bij laaggeschoolden van 15,2% naar 19,7%. Hierbij dient wel genuanceerd te worden dat we juist in diezelfde categorieën een sterke daling zagen in de maand ervoor.
Ook bij de berekening van de werkloosheidsgraad hebben de aanpassingen in de enquête een invloed: als we de werkloosheidsgraad herberekenen en de tijdelijk werklozen van langer dan drie maanden als werkend beschouwen zoals we in 2020 en ervoor deden, dan zou de werkloosheidsgraad in mei 6,6% bedragen in plaats van 6,8%.

43,2% van de werkenden werkt soms, gewoonlijk of altijd thuis

Ook in de maand mei was telewerk nog steeds verplicht voor werkenden wiens functie er zich toe leent. Het percentage werkenden dat soms, gewoonlijk of altijd van thuis uit werkte zien we in mei dan ook nauwelijks evolueren ten opzichte van de maand ervoor: in de maand mei bedraagt het 43,2% tegenover 43,4% in de maand april. Bij de loontrekkenden werkte 40,5% soms, gewoonlijk of altijd van thuis uit; bij de zelfstandigen was dit 58,8%.

Vakantie of feestdag is de belangrijkste reden voor afwezigheid

De cijfers over afwezigheid, hetzij tijdens de volledige referentieweek, hetzij voor een gedeelte van de referentiewerk, lagen in de maand april al beduidend hoger omwille van het effect van de paasvakantie. Ook in de maand mei zien we een gelijkaardig effect te wijten aan de feestdagen die in deze maand vielen. Vooral het aantal personen dat slechts gedurende een gedeelte van de referentieweek afwezig was, is in de maand mei uitzonderlijk hoog met 1.824. 000 personen. De overgrote meerderheid van die groep geeft als reden voor de afwezigheid verlof, vakantie of een feestdag aan. Daarnaast zien we dat ook het aantal personen dat minder gewerkt heeft omwille van tijdelijke werkloosheid, nog vrij hoog blijft met 74.000 personen. Het aantal werkenden dat de volledige referentieweek in tijdelijke werkloosheid was is dan weer wel gedaald met zo'n 22.000 eenheden. Merk op dat het hier gaat om een andere groep dan deze van de langdurig tijdelijk werklozen waarvan sprake in het begin van dit bericht. Wanneer de totale onafgebroken duur van de tijdelijke werkloosheid maximaal 3 maanden bedraagt, dan worden tijdelijk werklozen, net zoals vroeger, nog steeds bij de werkenden gerekend.