Bijna de helft van de alleenwonenden bezat geen wagen in 2020

DataLab
Bijna de helft van de alleenwonenden bezat geen wagen in 2020

In 2020 bezaten de Belgische huishoudens gemiddeld 1,07 wagens, dezelfde waarde als in 2017

De gemeente met het laagste gemiddeld aantal wagens per huishouden is Sint-Joost-ten-Node met 0,34 wagens per huishouden, terwijl dit aantal in de gemeente Lasne oploopt tot 1,69 wagens per huishouden. In gans België bezitten huishoudens die in stedelijke gemeenten zoals Brussel, Luik en Antwerpen wonen gemiddeld minder voertuigen dan huishoudens in meer perifere gemeenten zoals Nandrin, Chaumont-Gistoux of Schilde.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bezaten huishoudens slechts 0,58 personenwagens in 2020, terwijl huishoudens in Waals-Brabant gemiddeld 1,3 personenwagens bezaten.

Gemiddeld aantal voertuigen per huishouden, provincies en gewesten 2020

België 1,07
Vlaams Gewest 1,14
Waals Gewest 1,11
Brussels Hoofdstedelijk Gewest 0,58
Provincie Antwerpen 1,08
Provincie Vlaams-Brabant 1,21
Provincie Waals-Brabant 1,30
Provincie West-Vlaanderen 1,12
Provincie Oost-Vlaanderen 1,12
Provincie Henegouwen 1,06
Provincie Luik 1,07
Provincie Limburg 1,27
Provincie Luxemburg 1,16
Provincie Namen 1,14

In 2020 had 49,7% van de alleenwonenden geen wagen en 47,0% van hen bezat er één. Van de koppels zonder inwonend kind had 12,6% geen wagen en 57,3% één. Deze cijfers dalen tot respectievelijk 9,6% en 36,9% voor koppels met ten minste één inwonend kind. Omgekeerd stijgt het aandeel van koppels met drie of meer wagens van 4,5% voor koppels zonder inwonend kind tot 14,1% voor koppels met inwonende kinderen.

Dit staat in contrast met eenoudergezinnen, waarvan slechts 3,7% drie of meer wagens heeft. 30,0% van hen heeft daarentegen helemaal geen wagen en 50,4% heeft één wagen.

Methodologie

Om huishoudens met wagens die in België geregistreerd zijn te identificeren, hebben we een dubbele koppeling uitgevoerd. De eerste koppeling betreft de jaarlijkse bestanden van de bevolking en het wagenpark (DIV). Hierdoor kunnen wagens worden geïdentificeerd die op naam van een natuurlijke persoon zijn geregistreerd (4.679.213 in 2020). De tweede koppeling betreft de jaarlijkse bestanden van de bevolking en de fiscale gegevens (Belcotax). Hierdoor kan het aantal bedrijfswagens geteld worden (654.956 in 2020). Deze twee groepen wagens worden in aanmerking genomen voor de berekening van de statistieken over het wagenbezit van huishoudens.

Deze dubbele koppeling is noodzakelijk, omdat bedrijfswagens momenteel niet kunnen worden geïdentificeerd in de administratieve gegevens over het wagenpark (DIV). Deze wagens zijn hierin immers geregistreerd op naam van een onderneming zonder informatie over het soort gebruik van het voertuig. Het is dus niet mogelijk ze te onderscheiden van bijvoorbeeld wagenparken of huurwagens. Het aantal bedrijfswagens kan echter berekend worden op basis van de belastingaangiften[1]. Deze methodologie van dubbele koppeling, die werd ontwikkeld voor de cijfers van 2019, heeft met succes verschillende interne (door vergelijking met onze enquêtes) en externe (door raadpleging van experten) validaties doorstaan. Op basis van de cijfers van 2019 hebben externe experten een onderschatting van ongeveer 150.000 bedrijfswagens gesuggereerd[2]. Dit betekent een potentiële fout van ongeveer 3% op het totale aantal gekoppelde voertuigen (5.311.000 in 2019). We blijven werken aan de verbetering van de kwaliteit van deze statistiek door onze methodologie te verfijnen en het potentieel van aanvullende administratieve bronnen te evalueren.


[1] De aangifte van een voertuig kan voor zelfstandige bedrijfsleiders via opgave van het "voordeel van alle aard omwille van gebruik van een bedrijfswagen" in de fiscale fiche 281.20 en voor werknemers via opgave van het "voordeel van alle aard omwille van gebruik van een bedrijfswagen" in de fiscale fiche 281.10.

[2] De onderschatting van het aantal bedrijfswagens is volgens experten niet te wijten aan het niet aangeven van deze bedrijfswagens door individuele burgers, aangezien de aangiften in de praktijk vaak voorbereid worden door personeelsdiensten en sociale secretariaten.